Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(1595)–Anoniem Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden– AuteursrechtvrijNa de wijse: O Sion wilt u vergaren.
ICk sal u met vreuchden openbaren
Een blijde tijdinghe goet
De Isralijtsche scharen
Die crijghen weder eenen moet
Om Ierusalem te bouwen
Die als Ga naar margenootasteenhoopen lach
Dat fondament van trouwen
Is ghevonden op desen dach.
De poorten ende oock de mueren
Laghen heel vervallen int velt
De Babyloonsche nabueren
Die waren daer in ghestelt
Ons heylichdom was heel ontnomen
Tot God wy claghen dat
Daer waren also weynich vromen
In alle dese schoone stadt.
De Ga naar margenootbvrome ginghen sy benijden
En sommighe sloeghen sy doot
Niemant en mocht Christum belijden
Oft Antechrist die brachtse in noot
In Ga naar margenootcGods tempel was hy gheseten
| |
[Folio 155r]
| |
De waerheyt werpt hy ter neer
Oock alle valsche Propheten
Propheteerden een valsche leer.
Ghy Borghers en wilt u niet vervaren
Van Ga naar margenootdIeroboams Goden veel
Zijn Priesters zijn Belials dienaren
Wten snootsten volcke gheheel
Haer vreemde Godsdiensten sy stichten
In eenen schijn van Goddelicke deucht
Haer schalckheyt die coemt int lichte
Daerom zijn wy verheucht.
Ieroboams Ga naar margenootcrijck is aengestooten
Zijnen dienst wert seer veracht
Dit doen de rechte medeghenooten
Die hebbent ter schanden ghebracht
Maer de twee gulden Goden
Staen verheven in berch en dal
Al diese wil wtroden
Achtmen als Ketters over al.
Dese Goden werden Ga naar margenootfaenghebeden
Van Coninghen ghemeen
Maer in dese stadt van Ga naar margenootgvreden
Daer en isser een noch gheen
Al die afgoderie bedrijven
Oft Ga naar margenoothleughenen beminnen boos
Die sullen hier buyten blijven
By de boose honden altoos.
De Ga naar margenootiroovers ende hoerenjaghers
Al die vleeschelick zijn ghesint
Daer toe dootslaghers
En zijn in dese stadt niet bemint
Sy en zijn gheen Borgher ghepresen
Oft sy moeten zijn bereyt
In Ga naar margenootkde nieu gheboorte wesen
Wt alle ongherechticheyt.
Sy moeten al verlaten
Antechrist met zijn Goden ghelijck
Oock alle zijn ondersaten
Die met zijn Ga naar margenootlcoopmanschap worden rijck
Al ist dat sy Babel begecken
| |
[Folio 155v]
| |
Sy blijven nochtans haer vrient
Sy wetent weer te bedecken
Dat zijn Goden werden ghedient.
Hou soumen moghen versinnen de blijschap sonder ghetal
Geen Ga naar margenootmmensche en can bekinnen
De groote claerheyt al
So ons Ioannes verclaerde
Verwachten wy sonder verdriet
Eenen Ga naar margenootnnieuwen Hemel ende aerde
Daer gheenen druck en gheschiet.
Princesse wtvercoren en reyn
Vernedert u eenen cleynen stoot
So sult ghy in shemels pleyne
Verheven zijn seer groot
Wilt malcander hier gaven wt deelen
Een yeghelijck met goet bescheyt
Besiet al u Ga naar margenootojuweelen
Dat sy blijven inder eewicheyt.
Prince ghy Vorsten hooch van staten
V eynde wil haest comen aen
Ghy wereltsche rijcke Prelaten
Als eenen Ga naar margenootproock sal u tijt vergaen
Wilt arm van Gheest beclijven
Eer den dach des Heeren coemt
Wilt niet langher in Sodoma blijven
Oft ghy blijft met haer verdoemt.
|
|