Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(1595)–Anoniem Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden– AuteursrechtvrijNa de wijse: O mensch aenhoort, des Heeren woort.Ierusalem Ga naar margenootahoort // ws Conincx woort
Ras Ga naar margenootbsonder beyden
Doet op u Ga naar margenootcpoort // hy coemt vant Noort
V kinders in leyden
Vander Ga naar margenootdSonnen opganck
Wt Ga naar margenootcBabels ghevanck
Van haer pijnbanck
Op zijn schouderen ghedraghen
Ontfangtse met lof en danck
Bly sonder claghen.
| |
[Folio 156r]
| |
O Sion Bruyt // u Tent ontsluyt
Ontfangt Ga naar margenootfu kinderen al // seer bal
Doet Ga naar margenootgtreuren cleet uyt // Ga naar margenoothsingt vreuchden gheluyt
V Ga naar margenootidroefheyt eynden sal.
Treurt Ga naar margenootkniet O Sion, siet eens hoe schoon
Dat u kinders versamen
Een eewighe Ga naar margenootlcroon // sal zijn haer loon
Sose Ga naar margenootmmy niet schamen
Dese croon verbeyt
Met Ga naar margenootnlijdtsaemheyt
Noch een weynich schreyt
Ick Ga naar margenootosal haest comen
Betalen Ga naar margenootpu sware arbeyt
Met allen vromen.
V swaer Ga naar margenootqarbeyt // u pijn, u leyt
Sal niet te vergheefs zijn // hoort mijn
V Bruyt verbeyt // mijn Majesteyt
Ick coem, verciert u fijn.
V Bruydegom soet // coemt metter spoet
Doet Ga naar margenootraen u cieraet
Gaet hem te gemoet // door Ga naar margenootst'gheloof goet
Neemt Ga naar margenoottgheen lang beraet.
V Ga naar margenootvConinck fijn
Begeert hoort mijn
De schoonheyt dijn
Wilt Ga naar margenootxt'Bruylofts cleet aentrecken
Schout Ga naar margenootyallen valschen schijn
Ick haet de vlecken.
Schoon, Ga naar margenootzheylich, en reyn // ben ick alleyn
Ghy moet oock heylich zijn // met mijn
Een clare Ga naar margenootafonteyn // ben ick certeyn
Wascht Ga naar margenootbu, al zijt ghy fijn.
Al Ga naar margenootczijt ghy reyn // vergaderinghe cleyn
So Ga naar margenootdreynicht u meere
Ghy zijt certeyn // Ga naar margenootemijn Bruyt alleyn
Neemt Ga naar margenootfvan my gheen keere
Coemt Ga naar margenootgalderliefste Bruyt
O h schoone spruyt
| |
[Folio 156v]
| |
Hoort Ga naar margenootimijn gheluyt
Ick sal u trouwen
Coemt eet Ga naar margenootkvan mijn fruyt
T'sal u niet rouwen.
Mijn fruyt is goet Ga naar margenootl// als honichzeë soet
Coemt O mijn Bruyt Ga naar margenootmen eet om niet
Valt my te Ga naar margenootnvoet // met Hester ootmoet
Want Ga naar margenootoick de schoonste hiet.
De schoonste ick sy // die getrout heb dy
In Hemel en aerden
Hoe sout ghy // den Ga naar margenootpBruydegom bly
Nu niet aenveerden
Gods Soon Ga naar margenootqben ick ghenaemt
My Ga naar margenootrniet en schaemt
Maer Ga naar margenootsaltijt versaemt
Om mijn woort te verbreyden
Door t'geloof alsoot betaemt
Wie Ga naar margenoottmach ons scheyden?
Vyer, water, noch swaert // ons niet vervaert
Niemant en mach ons scheen // van een
Hoe seer Babel baert // en toont haer aert
Wy Ga naar margenootvvreesen haerder gheen.
Al is Babel quaet // dat ghijs afgaet
Wilt Ga naar margenootxdaerom niet vreesen
Die Ga naar margenootyt'quaet aflaet // en doet mijn raet
Moet Ga naar margenootzghehaet wesen
Wee Ga naar margenootahaer, sy sal veracht
Zijn Ga naar margenootbals ghy lacht
En een Ga naar margenootccroone draecht
Die ick u sal gheven
O Bruyt hier toch op acht
Ghy sult eewich leven
Een Ga naar margenootdeewighe vreucht // voor u cleyne deucht
Onreyn als een out cleet // dat sleet
Is u toegheveucht, met Ga naar margenootemijn ghenaey neucht
Ws Ga naar margenootfVaders huys vergeet.
Coemt Ga naar margenootgdochter verlaet // ws Vaders staet
Wilt Ga naar margenoothnu wenden
Gaet Ga naar margenootiniet te raet // met u vleesch quaet
| |
[Folio 157r]
| |
Maer Ga naar margenootkomgort u lenden
Ghedoocht de Ga naar margenootlSon met vlijt
Een Ga naar margenootmcleyne tijt
Druct u Ga naar margenootnneder en lijt
Dat weynich hetten
Als ghy dan in vreuchde zijt
T'sal u schaden noch letten.
Dat sonne schijn // die dede my Ga naar margenootopijn
Dat Ga naar margenootpick t'schoone coloor // verloor
Wilt dit met mijn // deelachtich zijn
Al wert ghy Ga naar margenootqswert als Moor.
Siet ick ben swert // van pijn en smert
Nochtans seer milde
Bereyt u hert // mijn smert aenvert
Neemt t'gheloof Ga naar margenootrt'eenen schilde
Reyst na de Ga naar margenootsschoone stadt
En Ga naar margenoottwort niet mat
Al is Ga naar margenootvengh' haer padt
Wiltse doordringhen
O lieve Bruyt Ga naar margenootxlijdt nu wat
Ghy sult van vreucht Ga naar margenootynoch springhen
Als Ga naar margenootzvoncken siet // die loopen int riet
En als Ga naar margenootaMestcalveren bet // dencket
Wt Ga naar margenootbdit verdriet // in vreuchde gheliet
Mijn Ga naar margenootcsiel verlangt na dier.
Na u Ga naar margenootdO Heer verlangt my seer
Babel doet my beswaren
Siet toch eens neer // op u Bruyt teer
Ick ben in Ga naar margenootenoot van baren
T'is nu een Ga naar margenootfquade tijt
De Ga naar margenootgDraeck die strijt
Ende Ga naar margenootht'Beest dat bijt
Wee is Ga naar margenootimy aen alle zijden
Want al Ga naar margenootkdees werelt wijt
Mach my dooghen noch lijden.
O teere maecht // niet meer claecht
Al Ga naar margenootlvalt u tijt van haer // wat swaer
Weest Ga naar margenootmniet vertsaecht // het lichaem waecht
En Ga naar margenootnvreest se niet een haer.
En vreest Ga naar margenootoniet meer // O mijn Bruyt teer Ga naar margenootp
| |
[Folio 157v]
| |
Al Ga naar margenootqbeneemtmen u t'leven
T'is mijns Vaders begeer // van herten seer
V zijn Ga naar margenootrrijck te gheven
Dus laet Ga naar margenootsu claghen staen
Ick ben u Ga naar margenoottvoorghegaen
En leet stooten en slaen
Ghy Ga naar margenootvzijt niet meere
Dit al hebbense my ghedaen
Ick en dreychde niet weere.
Recht als Ga naar margenootxeen lam, ootmoedich ic quaem
Mijn mont niet op en deet // maer leet
Want ick Ga naar margenootywech nam // u sonden gram
Prince tot my wt treet.
O Princesse Bruyt // treet tot my uyt
Mijn Ga naar margenootzsmaet helpt draghen
Mijn Ga naar margenootalieffelic beduyt // in u herteken sluyt
So macht niemant u ontsaghen
Noyt ooghe en sach de vreucht
Die u is Ga naar margenootbtoegheveught
V daer mede gheneucht
En hout u vrome
Gaet voort in alle deucht
Tot dat ick doch come.
Siet ick coem ras // doet Ga naar margenootcaen tharnas
Dat ick u niet vinde bloot // noch doot
Ghy zijt Ga naar margenootdals gras // O Ga naar margenooteaert en as.
Waect Ga naar margenootfen verwint in noot.
|
|