Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(1595)–Anoniem Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden– AuteursrechtvrijNa de wijse: Iesabels Priesters zijn opghestaen.
ICk hoorde in Sion een lieflijcke stem
My docht het was de dochter Ierusalem
Ick luysterde na haer sanghen
Sy looft haer Bruydegom, met ghesanck prees sy hem
Die Ga naar margenootadaer leyt wt Babels wanghen
Doen was ghevanghen.
Ick wil (sprac hy) tegen Babel te weer
En verworpen Antechrist met zijn valsche leer
En stellen mijn Heer in zijn stede
| |
[Folio 158r]
| |
Ia strijden ter Ga naar margenootbdoot toe, voor mijn Bruydegoms eer
Al eer ick Ga naar margenootcBalams wech trede
En Ga naar margenootdBel aenbede.
Sout ghy niet knielen Bruyt dochter Sion
Als ick mijn rijcken schat Egypti thoon
Bidt my aen, ick salse u gheven
Vercleynt u, en gaet eens tot Babylon
So suldy in vrede leven
En zijn verheven.
Wijct Ga naar margenootcO Satan ghy zijt my hinderlijck
Ick bemin mijn Bruydegom boven u rijck
Vervloect Ga naar margenootfzydy met uwen ghelde
Ick lijd' Ga naar margenootgliever smaet, met Gods kinders gelijck
En Ga naar margenoothwoon met haer opten velde
Eer ick koos weelde.
Mach ick u niet trecken, met so hoogen staet
Soo sal ick u wel dwinghen met s'Keysers placcaet
V Bruygom laet dan zijn macht blijcken
En ghy ons meer preect, na u bruydegoms raet
Ons handen suldy niet ontwijcken
Wilt noch omkijcken.
T'is beter mijn Bruygom gehoorsaem gheweest
Dan u Ga naar margenootiHoer van Babel met t'gecroonde Beest
Ick acht niet al op u kijven
Ick ben O Antechrist, voor u dreygen niet bevreest
Ghy meucht toch Ga naar margenootkmijn siel niet ontlijven
Doet u gherijven.
Hoe spreeckt ghy O Bruyt dus stout onbedacht
Weet ghi Ga naar margenootlniet dat ic u te dooden heb macht
T'ghelt Ga naar margenootmu lijf, dus past op u reden
Want al mijn Boelen zijn van Cains geslacht
Die u wel connen vertreden
Door Ga naar margenootnlang ghebeden.
| |
[Folio 158v]
| |
Het rout my Ga naar margenootogroote vermaerde Hoer vol list
Dat Ga naar margenootpic lang mijn Vaders goet met u heb verquist
En hebbe Ga naar margenootqvuyl water ghedroncken
V draf, Ga naar margenootru suerdeech (mijns Vaders broot ick mist)
Hebdy my ghenoech gheschoncken
Door u toe proncken.
O Bruyt snoeyt u mont, of ghy wert geschent
Ick Ga naar margenootssidt als een Coningin in Ga naar margenoottGods stede jent
Met Paus, Bisschops, Cardinaels en deken
De Conincx der aerden zijn my obedient
Sout ghijt alleene teghen spreken
Swijcht O ghy leken.
Mijn Bruydegom Ga naar margenootvmaect dit d'ootmoedighe bekent
Maer u Hoer heeft hy met ongheloof verblent
V wijse ende rijcke mede
Laet u Hoerery, oft u naect een deerlick ent
Doet goet en soect den vrede
Laet u zijn lede.
Wildy Ga naar margenootxons straffen, ghy zijt ons swaer om zeen
Swijcht, Ga naar margenootyof men sal u met den swaersten doot ontleen
Wy moghen in de Ga naar margenootzWet niet dolen
V doen is ons tegen, u gheloof ons oneen
Waer u leer recht ghy hielt geen scholen
So verholen.
Mijn Ga naar margenootaBruydegoms leer is al te goeden zaet
Dan datment Ga naar margenootbvoor honden sou saeyen op de straet
Ghy sout wel als verckens vertreden
T'wil geen vrucht draghen Ga naar margenootcin steenich ackers quaet
Noch Ga naar margenootdonder gheen dijstels mede
T'is oock gheen zede.
Het Ga naar margenootegeeft my vreemt, en t'verwondert my seer
| |
[Folio 159r]
| |
Dat ghy trout sulcken versmaden Heer
Die Ga naar margenootfgeen rijck en heeft op aerden
De Son Ga naar margenootgheeft hem ooc swert verbrant, dat is meer
Hoe mach u lusten t'aenveerden
Sulck Ga naar margenootheen onweerden.
Mijn Bruydegom heeft dit voor my gheleen
Dat Ga naar margenootihem de Sonne so seer bescheen
Doen hy in de Ga naar margenootkpersse trade
Hy sach om hulp, maer hy en vant niet een
Sout ghy my nu sulcx afraden
Swijcht O ghy quaden.
Nu heet ghy my swijgen Bruyt dochter Sion
Om dat Ga naar margenootlghy zijt ghegaen wt Babylon
Ghy moet noch een Woestijn passeren
Als ghy vint Ga naar margenootmbitter water, en geen broot om voen
Suldy wel murmureren
Weer tot my keeren.
Swijcht Antechrist, ick acht u, noch u Boel
Noch oock u dienaers open leughen stoel
Ick wil by mijn Bruydegom blijven
Ghy sult noch Ga naar margenootnbranden inden vyerighen poel
Wat mach u dan baten u kijven
En u ontlijven.
Men sou u niet dooden, wout ghy doen ons raet
Maer ghy Ga naar margenootoscheyt van ons als van hoereerders quaet
Ghy acht ons wech sondich vol schanden
Ghy noemt u Godes kint, en Ga naar margenootpChristus u Advocaet
Laet hem u dan trecken wt ons handen
Als wy u branden.
Mijn Ga naar margenootqBruydegom gaet met my in water en veur
Oft hy geeft my Ga naar margenootrvleugels om u tontvlien waer deur
| |
[Folio 159v]
| |
Dat roem sal zijn sonder crachte
Ick gae tot mijnen Heer, mijn Bruydegom puer
Adieu ghy Hoer goenachte
Met u gheslachte.
Ick coem tot u, O Bruydegom mijn Heer
Voor u Ga naar margenootsalleen heb ick ghesondicht seer
Och neemt my toch in ghenaden
Ick was teghen Antechrist in de weer
Hy ginck u seer versmaden
En my afraden.
Ick seyt u wel dat hy sou comen ras
En Ga naar margenoottdat hy doen al in de werelt was
Dat ghy voor u sont seene
Maer O Bruyt ghy coemt my noch wel te pas
Willecoem moet ghy zijn alleene
Mijn Ga naar margenootvvleesch mijn beene.
Ick heb u (O Bruyt) voorsien voor swerelts gront
Coemt haest, Ga naar margenootxbereyt u lampen terstont
Vertrect Ga naar margenootytoch niet een ure
T'laetste Ga naar margenootz geclanck is al gegaen wt mijnen mont
Coemt totter Ga naar margenootaBruyloft puere
In schoone borduere.
Den Ga naar margenootbDraec is quaet, O Bruydegom mijn Heer
Om dat ick my scheyde van Antechrist leer
En volghe, O Bruydegom u zeden
Om dat ick met Babel geen hoerery meer
Wou doen, als Antechrist ander leden
Noch wel deden.
Nu suldy ontfangen t'oprecht strijders loon
Een Ga naar margenootceewich croon der eeren, O dochter van Syon
Niet Ga naar margenootdydel sal u arbeyt zijne
Ick wil voor u Ga naar margenootestaen dienen om mijn tafel schoon
En laven met Ga naar margenootfmelck en wijne
Voor u Ga naar margenootgcleyn pijne.
| |
[Folio 160r]
| |
Treet voor, Ga naar margenoothdes lams bruyloft is bereyt
T'gemeste Ga naar margenooticalf, met een bruylofts cleyt
Een trourinck wt ghenomen
Een kus des vreedts, met een croon vol schoonheyt
Dit schinck ick, O vrome
T'een willecome.
Coemt Ga naar margenootkO vriendinne, mijn lieffelicke Bruyt
Coemt O teere roosken die door doornen spruyt
Coemt Ga naar margenootlO ghy crijgerinne
Coemt O oorloochs Ga naar margenootmvrouwe, men doet u treur-cleet uyt
Ghy sult den strijt wel winnen
Coemt en Ga naar margenootngaet binnen.
Hoe salich zijnse, O Prince hoor mijn
Die tot des Ga naar margenootoLams Bruyloft geroepen zijn
En Ga naar margenootpdie gheen onschult en maken
Maer die haer hals buyghen Ga naar margenootqmet Hester fijn
En na ghehoorsaemheyt haken
In alle saken.
Oorlof aen Broeders, Susters fijn
Ick bid u, neemt dit in danck van mijn
Ick groet u hertelick hier mede
Hout dat ghy hebt, Ga naar margenootrschouwet alle valsche schijn
Ick wensche u Ga naar margenootsGodes vreden
Wilt voor my beden.
|
|