Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(1595)–Anoniem Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden– AuteursrechtvrijNa de wijse: Hoe ydele O God zijn alle menschen.
DIts mijn gheloove, richters eendrachtich
Ghy die my verdoemt, en noemt verblent
Wy ghelooven in eenen God almachtich
De welcke ghy selve niet en kent
Schepper Ga naar margenootavan hemel ende aerde present
Met alle dinghen sonder yemants advijs
Dies alle tonghen moeten hem geven prijs.
Oock so Ga naar margenootbgheloof ick in zijnen sone
Die hy vander Ga naar margenootceewicheyt heeft ghebaert
Een rechte Ga naar margenootdbeelt zijns wesens schoone
Van zijnder eyghen substantie ende aert
T'warachtich Ga naar margenootewoort, t'dient verclaert
Waer door oock alle dinghen divijn
In hemel Ga naar margenootfen aerde gheschapen zijn.
En sonder hem Ga naar margenootggheenderhande saken
En zijn ghemaect, dies hem Salomon reyn
Godes Ga naar margenoothwijsheyt noemet sonder slaken
Ende den eersten Ga naar margenootigheboren voor elck ghemeyn
De welcke God de Vadere certeyn
Beloofde Ga naar margenootkAdam, en zijn zaet eenpaer
Doen hy lach ghevallen in sonden swaer.
Voort Ga naar margenootlAbraham, en David mede
Heeft hy de selve beloften ghedaen
Segghende: als ghy sult slapen in vrede
Sal ick u een zaet verwecken gaen
Dat van uwen lijve op sal staen
Waer deure, so hy voordere belijt
Alle Ga naar margenootmgheslachten zijn ghebenedijt.
Dit so beken ick te zijn al voren
Christus Iesus de Ga naar margenootnSone Gods oprecht
Die wten zade Davids is gheboren
Ter Ga naar margenootovolheyt des tijts, so Paulus secht
Dies hem Esaias noemt Ga naar margenootpGods knecht
| |
[Folio 79v]
| |
Ende Paulus wt den selven heesche
Een Ga naar margenootqsone Davids na den vleesche.
Nae dien de Ga naar margenootrkinders, seydt [Paulus] reene
Vleesch ende oock bloet nu hebben hier
Is hy der selven mate geworden gemeen
Op dat hy door de Ga naar margenootsdoot sou nemen fier
Die des doots gewelt hadde bin dit [rosier]
T'welcke was de Duyvel alst is besocht
Dies hy ons vant Ga naar margenoottknechtschap heeft ghecocht.
Door desen Ga naar margenootvIesum ken ick [t'mijnder] vraem
Verlost te zijne, van Ga naar margenootxsonde en doot
Dies hy ghestorven is t'onser onblam
Hier oock victorieus verresen minioot
Gheen Ga naar margenootyAdvocaet en ken ick ter noot
Dan den selven Iesum Christum playsant
Sittende Ga naar margenootztot zijns Vaders rechterhant.
Oock gheloof Ga naar margenootaick inden heylighen Gheest
Descenderende vanden Vader en den Soon
Die voor ons Ga naar margenootbbidt bin shemels foreest
Ende ooc ons versekert van Gods throon
Sonder wien niemant Christus en is ydoon
Een Ga naar margenootcHeere te noemen laetst noch eest
Dan door den selven heylighen Gheest.
Voort soo beken ick, wilt dit in prenten
Dat ons Christus Iesus wt s'Vaders woort
Heeft Ga naar margenootdinghestelt twee Sacramenten
Te wetene, van Doop en t'Nachtmael hoort
Inden Doop zijn wy versekert tot ons confoort
Dat wy ghereynicht zijn al in zijn bloet
T'welck ons t'watere beteeckenen doet.
Int Nachtmael Ga naar margenootewy Broot en Wijn ontfanghen
Waer in wy leeren dat Christus by dien
| |
[Folio 80r]
| |
Hem heeft ghegheven in s'doots verstranghen
Voor Ga naar margenootfonse sonden, dies het moet geschien
In zijnder memorie, naer Paulus belien
Want so wy veel coornkens zijn een broot t'saem
So zijn wy met Christo een lichaem
Eenen Ga naar margenootgechten staet ick moet verbreyden
Bekennen wy: dats een man en een wijf
En om Ga naar margenoothgheen sake sy twee te scheyden
Dan Ga naar margenootiom fornicatie, verstaet t'motijf
Een Ga naar margenootkverrijsen oock van dit selve lijf
Een Ga naar margenootleewich leven verwachten wy hier
Maer voor den Ga naar margenootmquaden het helsche vier.
Coninghen, Princen, en Overheden
Willen wy Ga naar margenootnom Gods wille zijn subject
Tol Ga naar margenootoen chijns gheven in allen steden
Den Ga naar margenootpquaen als den goen, het moet zijn ontdect
Maer indien men ons conscientien bevlect
Met yet teghen Ga naar margenootqGod ons te ghebien
Daer in en willen wijse niet aensien.
Geenderhande leere om leven noch sterven
En willen wy buyten Gods woort ontfaen
Noch Ga naar margenootrdoor geen ander salicheyt verwerven
Dan door Ga naar margenootsIesum Christum den stoel der ghenaen
En na zijn gheboden hoort dit vermaen
Willen wy wandelen, maer daert ons mist
Begeeren wy Ga naar margenoottgenade door Iesum Christ.
Oorlof hier mede Richters en Heeren
Ghy die my vervolcht sonder avijs of raet
Wilt hier inne onse gheloove leeren
En u Ga naar margenootvhielen niet teghen t'scheers en slaet
Versaect met ons s'Paus leeringhe quaet
Ende andere ghemeynten, dit wel nooteert
Die op Ga naar margenootzGods woort niet en zijn ghefondeert.
|
|