Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(1595)–Anoniem Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden– AuteursrechtvrijNa de wijse. O God wy dancken dijner goet.
ICk Ga naar margenootaroep tot u wt dieper noot
O Ga naar margenootbHeer wilt my verhooren
Siet toch eens aen dit lijden groot
Van Ga naar margenootcuwen wtvercoren
Die als Ga naar margenootdslachtschaepkens werden geleyt
Ter doot, ghelijck als David seyt
Tot ons (O Heer) Ga naar margenootcneycht u ooren.
Al die van Ga naar margenootfzijn boosheyt af staet
Die moet haren roof wesen
En die niet meer te Ga naar margenootgBabel en gaet
Fy Ga naar margenoothroept de werelt over desen
Maer die Ga naar margenootiboosheyt en overspel doet
En die vergieten t'ontschuldich bloet
Die Ga naar margenootkwoonen overal sonder vreesen.
Comen wy Oost, Zuyt, ofte West
Wy Ga naar margenootlsien u Bruyt moet swerven
De Ga naar margenootmvoghelkens hebben haren nest
Maer Ga naar margenootnhaer stootmen wt haer erven
Ter Ga naar margenootopoorten wt, met grooter schant
Met Ga naar margenootpAbraham in vreemde lant
Haer Ga naar margenootqVaders lant moeten sy derven.
O God ontmaeckt ons u Ga naar margenootrerfdeel niet
Wy en begheeren hier schat noch ghelde
Wy gaen, als oft ghy ons Ga naar margenootsverliet
Ter Ga naar margenoottstadt wt, op den velde
O Heer ons niet Ga naar margenootvaltemael verstoot
Want Ga naar margenootxtranen zijn daghelicx onse broot
En Ga naar margenootyvreuchde ghebeurt ons selde.
Pijne voor vreucht, gheeft ghy O Heer
Droefheyt Ga naar margenootzvoor blijschap meeste
Verslaghen Ga naar margenootaherten zijn u begheer
En oock Ga naar margenootbghebroken van gheeste
Want ghy Ga naar margenootccastijtse die ghy wilt ontfaen
Als Ga naar margenootdtgout int vyer, so wy verstaen
Dus moet dit nu zijn ons Feeste.
Hier in verblijden wy ons weer
| |
[Folio 162r]
| |
Dat Ga naar margenooteons droefheyt sal verkeeren
In Ga naar margenootfvreucht en blijschap na Christus leer
Is God Ga naar margenootgmet ons, wie mach ons deeren?
Die niet en Ga naar margenoothspaerde zijn eyghen Soon
Maer liet Ga naar margenootihem voor onse sonden doon
Wie Ga naar margenootkmach ons van hem weeren?
Een cleyne tijt hebben sy noch
Die ons hier branden en drincken
Eylaes, dan sullen sy Ga naar margenootlroepen och
Wat mochten wy bedincken
Wy hebben Gods wtvercoren begheert
Hierom, O Ga naar margenootmberghen, ons toch bedeckt
Voor God, oft hy sal ons crincken.
In Ga naar margenootnsteencorfen en holen meer
Sullen sy vluchten met vreesen
Voor Ga naar margenootoGods verschrickelick oordeel wreet
Bewijsen Ga naar margenootpgroot leetwesen
Maer lacy, t'sal dan zijn al te laet
Hierom Ga naar margenootqdoet goet, ende staet na desen.
Neemt waer O mensch, Ga naar margenootrtis nu de uer
Van Ga naar margenootssonden op te breken
Het valt u swaer, O creatuer
Teghen Ga naar margenootttprickel te steken
Wilt doch Ga naar margenootvverbeyden den Oogste goet
En stort niet meer Ga naar margenootxontschuldich bloet
T'recht hoort God toe, Ga naar margenootyhy salt wreken
Reynicht u Ga naar margenootzhanden, O Rechters ghy
Van t'bloet des Lams, en Ga naar margenootadoet boete
Verlaet den Ga naar margenootbroof, dat bidden wy
Niet om ons, Ga naar margenootcwant wy lijden moete
Maer om dat ghy onse daghen vercort
En onse Ga naar margenootdbloet als water wt stort
Naeckt u een Ga naar margenooteoordeel onsoete.
Ia lieve mensch, wie zijt ghy doch
Dat Ga naar margenootfghy u teghen God derft setten?
V sal veel tijts ghebreken noch
Als ghy ons meynt te verpletten
Ons Ga naar margenootgsielen zijn in de handen Gods
Haer sal niet roeren de pijn des doots
| |
[Folio 162v]
| |
Oock Ga naar margenoothhongher, dorst, cout, noch hetten.
Condy Ga naar margenootions trecken wt zijn hant
Hy is van Ga naar margenootkallen den stercken
Ghy meucht ons vangen, ter werelt schant
Maer niet om dievery, Ga naar margenootlnoch quaey werken
Denct wie Ga naar margenootmGods wtvercoren aentast
Dat hy zijn oochappel raect, hier op past
Heer Ga naar margenootndoe haer oogen op, dat zijt mercken.
Schelt Ga naar margenoototoch (O Heer) haer boosheyt quijt
Sy weten niet wat sy doone
Maeckt ons slecht sterck in desen strijt
Dat wy Ga naar margenootpontfanghen de croone
Al breken sy dan onse aerden vat
Als ghy ons siele dat schoone schat
Behout in Ga naar margenootqws Vaders Throone.
|
|