Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(1595)–Anoniem Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden– AuteursrechtvrijNa de wijse. Een Ridder en een Meysken jonck.Wildy wesen een oorloochs man
Een Ridder Ga naar margenootaeen Camper des Heeren
So laet u Ga naar margenootbteeckenen, doet wapenen an
Strijden en vechten moet ghy leeren.
Want wy en hebben hier geenen strijt
Tegen ons vleesch en bloet alleene
Maer Ga naar margenootctegen de hoocheyt des werelts wijt
Moeten wy vechten int ghemeene.
Tegen Keysers, Coningen, en Vorsten groot
Al die de duysterheyt regieren
Moeten wy vechten Ga naar margenootdtot inde doot
Oprechten vroom Christus Banieren.
Teghen de schalckheyt quaet als fenijn
Der gheesten Ga naar margenootedie inde locht wercken
Moeten wy oock wel ghewapent zijn
Haer loosheyt en bedroch aenmercken.
Sy sullen Ga naar margenootfteeckens en wonder doen
En door een schijn der waerheyt liegen
| |
[Folio 324v]
| |
Die haer niet vast aen Christum en hoen
Die sullen sy alle bedrieghen.
Maer hopen moeten wy met goet verdrach
En laten onse quade manieren
Op dat ons Ga naar margenootfGod inden quaden dach
Door zijnen gheest macht wel bestieren.
In een lichaem der sonden subject
En woont Ga naar margenootgniet Gods geest vry van geschille
Noch oock gheen siele hy en treckt
Onghehoorsaem en quaet van wille.
Maer die Ga naar margenoothChristum soecken vroech ende spa
Om dienen sonder cesseren
Sal hy Ga naar margenootiontfanghen, en vryen van scha
Indien sy hem niet en temteren.
Aendoen sal hy haer zijn wapen sterck
Waer mede hijt al heeft verwonnen
Ende moet gheven, want tis zijn werck
Victorie sal hy haer jonnen.
Staet cloec, weest vroom in al gevecht
Omgort Ga naar margenootku lendenen metter waerheyt
Doet aen dat pantzier goet en oprecht
De gherechticheyt alsonder swaerheyt.
En weest Ga naar margenootlgeschoeyt aen u voeten wel
Met d'Euangelium des vreden
Om te loopen als een bode snel
Bootschappen Gods ghenadicheden.
Neemt dat Ga naar margenootmgheloove tot eenen schilt
Teghen de Duyvel onmanierich
Waer me gheblust wort, en ghestilt
Alle zijn scherpe pijlen vyerich.
Den helm Ga naar margenootnder salicheyt, die wilt noch voort
Oock cloeckelick op u hooft stellen
En grijpt dat sweert des geests, dwelck is Gods woort
Om u vyanden mede te vellen.
Draecht Christus Ga naar margenoototeecken dat roode cruys
Trect willich wt met hem te velde
Lijt smaet, Ga naar margenootpdruc, noot, angst, doot met confuys
Neemt so zijn Ga naar margenootqRijck in met ghewelde.
Loopt vroom gemoet, met verduldicheyt
| |
[Folio 325r]
| |
Lijdtsaemlick sonder verlanghen
Inden Ga naar margenootrstrijdt die u God te voren leyt
Danckt, looft, prijst, hem met blijde sangen
Wilt ropen, smeecken Ga naar margenootsbidt inden geest
En hout goede waeck tot allen stonden
En vlucht om druck, lijden, noch tempeest
Een Ga naar margenoottoprecht Ridder wort ghy bevonden.
Die wt Ga naar margenootvdesen strijde wijcken al
Die en sullen Godt niet behaghen
Maer die volstandich vechten sal
Tot in de Ga naar margenootxdoot sonder vertzagen.
Afwasschen Ga naar margenootysalmen zijn tranen swaer
Zijn lijden dat wort al ghenesen
Blinckende Ga naar margenootzcleederen wit en claer
Sal hy aendoen, en blijde wesen.
Een croone Ga naar margenootamet grooter melody
Wilt Christus op zijn hooft noch geven
Dat wort zijnen loon, en zijn soudy
En met Christo sal hy eewich leven.
|
|