Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(1595)–Anoniem Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden– AuteursrechtvrijNa de wijse: Soot begint.
Mijn God die my Ga naar margenootagheschapen heeft
Wilt uwen Ga naar margenootbgheest in my steuren
De vyant rontom my Ga naar margenootcgaet en sweeft
En hy wilt mijn siel verscheuren
Helpt my op beuren
Ick lig in Ga naar margenootdtreuren
Om Ga naar margenootemijn sonden al
In dit jammer dal, dal
O Heer laet Ga naar margenootfmy doch niet verleyden
Van dees boose werelts geschal.
Mijn God ick ben Ga naar margenootgcranck van natuer
Al mijn noot moet ick u claghen
Dit vind' ick claer in de Schriftuer
Corinthen twaelf naer mijn ghewaghen
Cranckheyt Ga naar margenoothen slaghen
Paulus versaghen
Daerom den Heere bat
Dat hijt af name plat, plat
O Heere laet my doch niet verleyden
Van dees boose werelts gheclap.
O God gheen mensche gheboren is
Die voor u Ga naar margenootioprecht wort bevonden
David ons dit voorseyt ghewis
Dat wy Ga naar margenootkontfanghen zijn in sonden
Tot allen stonden
Niet om doorgronden
Quaet van Ga naar margenootluwer jeucht
| |
[Folio 208v]
| |
Gheen Ga naar margenootswerck dat daer deucht, deucht
O Heer laet my doch niet verleyden
Van dees Ga naar margenoottboose wereltsche vreucht.
T'is vert' dat ick sou roemen yet
Dan in Ga naar margenootvalle mijn cranckheden
Want ick ben swacker dan een riet
Des vleesch prickel in mijn leden
Ick heb Ga naar margenootxghebeden
Laet my met vreden
Mijn sond' Ga naar margenootyt'hert verdout
Dies ben ick benout, benout
O Heer laet my doch niet verleyden
Van dees boose werelt stout.
In my en is Ga naar margenootzgheen vrijen wil
Te doen na uwen Ga naar margenootarade
Mijn vleesch maect een gheschil
Dies roep ick vroech ende spade
God Ga naar margenootbgroot van rade
T'is u ghenade
Satan staet seer bout
Wilt dat mijn gheest flout, flout
O Heer laet my doch niet verleyden
Van dese boose werelt bout.
Mijn God ghy hier Ga naar margenootcniet comen zijt
Om die stout zijn, in rechtveerdicheden
Ghelijct den Ga naar margenootdPharizeus belijt
Die altijt verdoemen Christus leden
Des Publicaens seden
Cananausche Ga naar margenootereden
Niet op wercken koen
Wilt dit bevroen, bevroen
O Heer laet my niet verleyden
Van dit boose werelts pardoen.
Heer ghy siet op gheen Ga naar margenootfhooghen staet
Noch op al des werelts schoonheden
Op Princen, op Vorsten, hoe hooch van raet
Die sullen in u rijck niet treden
De croon van vreden
Maer moeten sneven
| |
[Folio 209r]
| |
Wantse Ga naar margenootfgroot en smal
Leven t'sondich gheschal, gheschal
O Heer laet my doch niet verleyden
Van dese boose werelt seer mal.
Mijn God tis beter Ga naar margenootgonghemack
Met Gods kinders hier te lijden
Dan hier te hebben Pharaos schat
En weynich tijt te verblijden
Men siet Ga naar margenoothverglijden
Als slijck versmijden
Maer Gods Rijcke saen
En sal niet vergaen, gaen
En laet u doch niet Ga naar margenootiverleyden
Van dese boose wereltsche quaen.
Prince God wilt mijn gheloove swack
Om uwes Naems Ga naar margenootkwil vermeeren
Ierusalem Ga naar margenootlu schoone stadt
Gheeft my, en wilt Ga naar margenootmvan my keeren
Druck en verseeren
Vwen lof ter eeren
In shemels ghetal
My Ga naar margenootnvermeyden sal, sal
Dan sal my niemant verleyden
Van dees boose wereltsche ghetal.
Bereyt u huys want ghy moet sterven. |
|