Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(1595)–Anoniem Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden– AuteursrechtvrijNa de wijse: Van drie Brugghelinghen.
Mijne siele Ga naar margenootalooft den Heere
Want hy heeft so heerlick ghedaen
Looft ende prijst hem seere
Die u in zijn ghenade heeft ontfaen
Die u dede zijn woort verstaen
Die u leyde op de rechte baen
Tot den eewighen leven aen.
Ickt socht hem in duysterheden
Die mijn Ga naar margenootbsiele so seer bemint
Ick en vant hem tot gheender steden
Doen ick Ga naar margenootcvleeschelick was ghesint
Als ick was der werelt vrint
Ende volchde den Ga naar margenootdLeyders blint
Na den wille vant Ga naar margenooteverloren kint.
Och waer sal ick hem gaen soecken
Die my so lief heeft ghehadt
Ick en vinde hem in gheenen hoecken
Vander Babylonische stadt
Want haer herders zijn Ga naar margenootfdroncken en madt
Sy verlaten den rechten padt
En soecken al der werelt schadt.
O ghy hoochste Ga naar margenootgHerder verheven
Boven alle Ga naar margenoothherders fijn
Wilt my doch te kennen gheven
Waer u wellustighe weyden zijn
O Hemelsche Ga naar margenootiMedecijn
Lavet my met uwen claren wijn
Plant u liefde recht int herte mijn.
Tot der Schrift dat ick my keerde
Seer verblint was mijn verstant
Maer de Ga naar margenootkgheest Gods die my leerde
Die leyde my metter hant
| |
[Folio 200v]
| |
Tot in des Vaders lant
Daer ick Christum den Heere vant
Een so lieffelicken jonghelinck playsant.
In Esdra vant ick gheschreven
Hoe dat dese Ga naar margenootlIonghelinck fijn
Op Syons berch verheven
Croonde de wtuercoren zijn
Doen dacht ick, o soet aenschijn
Mocht ick oock deelachtich zijn
Dat goet der wtvercoren dijn.
Soeckt Ga naar margenootmmy, ghy sult my vinden
Wt dese woorden verstont ick dat
Die Gods woort doen, dat zijn sijn vrienden
So Ga naar margenootnick las in een ander bladt
Elders stont van de Ga naar margenootoheylighe stadt
Die den Ga naar margenootpEnghel metter maten madt
Maer dese woorden en verstont ic niet plat.
Wat stadt mach doch dit wesen
Dacht ick menichmael in mijn ghemoet
Het is Gods Ghemeynte ghepresen
Dit leerde my de gheest Gods goet
Maer sy is Ga naar margenootqoverdeckt met bloet
Door het lijden datmen haer aen doet
Om tghetuyghenisse van Christo soet.
O ghy schoonste onder den wijven
Hoe staet ghy hier dus mismaeckt
Waerom Ga naar margenootrwiltmen u dus verdrijven
Daer ghy altijt na vrede haeckt
Weten sy niet dat die u ghenaeckt
Dat hy den ooghappel gheraeckt
Vanden Heere die u heeft ghemaeckt?
Ick heb sprack sy de schoone
Voor de Ga naar margenootswerelt ghetoont de rechte leer
Maer de Wachters van Babels throone
Die wonden en sloeghen my so seer
Nochtans Ga naar margenootten swijghe ick nemmermeer
Te vercondighen den lof ende eer
Van mijnen bruydegom, God, ende Heer.
O ghy Ga naar margenootvschoonste onder den vrouwen
Hoedanich is doch uwen vrient
| |
[Folio 201r]
| |
Och mocht ick hem eens aenschouwen
Die mijn siele so seer bemint
Doen sprack sy, O lieve kint
Vanden Hemel Ga naar margenootxhemelsch ghesint
Een sodanighe is mijne vrient.
O ghy schoonste Ga naar margenootyonder den vrienden
Die my u liefde hebt ghejont
Mocht ick u daer buyten vinden
Ende cussen aen uwen mont
O Heere maect mijn siele ghesont
En verlaet Ga naar margenootzmy tot gheender stont
Want ick begeert van herten gront.
Doen ick hem hadde ghevonden
Den Heere der gheloovigher fijn
Doen begeerde ick te wesen ontbonden
Van alle den Ga naar margenootavalschen schijn
Al wat Ga naar margenootbmenschen leeringhen zijn
Die schoude ick ghelijck fenijn
Ende hielt Ga naar margenootcmy aen den rechten wijn.
Hoe Ga naar margenootdwonderlick zijn uwe wercken
O Heer almachtighe Godt
Wilt my in uwer waerheyt stercken
Wapent my door u ghebot
Weest my een Ga naar margenootevaste borcht en slot
Teghen al der werelt spot
Want sy Ga naar margenootfachten u kinderen sot.
Gods edele Ga naar margenootgvolck ghepresen
Is ter werelt in groot gheween
Vervolcht, ter doot verwesen
Ghelijck den Ga naar margenoothverworpenen steen
Mijn leven moet worden ghemeen
Met desen lieden een
Want het is Gods volck en anders geen.
Nu doet na Paulus rade
Hy doet ons een schoon vermaen
Dat wy des Ga naar margenootiHeeren ghenade
Niet te vergeefs en souden ontfaen
Lieve broeders en wilt u niet verslaen
Als u Ga naar margenootkalle menschen versmaen
Want so hebben sy altijt ghedaen.
| |
[Folio 201v]
| |
Het moet doch also wesen
Hier op des werelts termijn
Dat de quade worden ghepresen
En Gods kinderen vervolcht moeten zijn
Maer O alle ghy gheloovighe fijn
Vreest u Ga naar margenootlniet voor druck en pijn
Want het sal noch eens al beter zijn.
Looft den Heer der heyrscharen
Van zijn groote barmherticheyt
God Ga naar margenootmdie quam int vleesch hen openbaren
Dats een groote verholentheyt
Zijn Ga naar margenootnschapen heeft hy selve gheweyt
So hy hadde toe gheseyt
Looft den Heere inder eewicheyt.
|
|