Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(1595)–Anoniem Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden– AuteursrechtvrijNa de wijse. Te Bruynswijck staet een hooge huys. | |
[Folio 132r]
| |
HOort al te Ga naar margenootasamen bidt ende waect
Want Ga naar margenootbwy na Gods beelde zijn ghemaeckt,
V ooghen wilt op heffen
Dat ons den dach des Heeren naeckt
Moghen wy wt Christus woort beseffen.
Deen Ga naar margenootcvolck sal tegen dander opstaen
En de vader sal zijn kint af gaen
En dat Ga naar margenootdkint sal den vader versteken
Gelijck voor de Ga naar margenooteDiluvie elck was belaen
Vol boosheyts ende veel ghebreken.
Aldus de boosheyt menichfout
Sal hebben spreeckt Christus in ionck en out
De Ga naar margenootfoverhant ghenomen
De liefde wort in veel herten cout
Merckt of dit niet en is volcomen.
Daer en is gheen liefde ter werelt claer
Maer Ga naar margenootgvermaledijdinge en leugen swaer
Oncuysheyt Ga naar margenoothen overspel regneren
Wy Ga naar margenootileggen d'een sonde op d'ander eenpaer
Na Ieremias propheteren.
Wat Ga naar margenootkgulsicheyt en wat overdaet
Wat hooverdie is in elcken staet
In Ga naar margenootlspijse en dranck ende oock in cleeren
So wtwendich dat tvolck nu gaet
Men kent geen schamel heden wt heeren.
Wat doen wy al om daertsche goet
Dat inde werelt verrotten moet
Of dat de motten sullen eten
Of een Ga naar margenootmdief mach comen stelen metter spoet
Daer wy Gods liefde door vergheten.
Wat mach den menschen Ga naar margenootnbaten dat
Hy heeft (spreeckt Christus) alder werelt schat
Als hy zijn siele soude bederven
Al waert dat ghy duysent werelden hadt
Ten helpt u niet als ghy moet sterven.
| |
[Folio 132v]
| |
Christus Ga naar margenootoginc voor ons tot inden doot
Waer Ga naar margenootphelpen wy malcanderen wter noot
Al hooren wy Christus leden karmen
Daer en is compassie cleen noch groot
Elck Ga naar margenootqkeert zijn herte vanden armen.
O Christen menschen wilt u spoen
Om de leden Christi bystant te doen
Wt liefden wilt de hant toe steken
Van spijse Ga naar margenootren dranc, van cleeren en schoen
Daer sy af zijn in ghebreken.
Want God sal spreken ten oordeel saen
Wat ghy in mijnen naem hebt ghedaen
Den Ga naar margenootsalderminsten hebt ghegheven
Dat heb ick altemael ontfaen
Coemt Ga naar margenoottghebenedijde int eewich leven.
Daer na sal hy spreken schier
Gaet Ga naar margenootvvermaledijde int eewighe vyer
Want ick my noyt en verblijde
In eenich Ga naar margenootxghebreck, oft eenich dangier
Versocht ghy my tot gheenen tijde.
Dus wilt hier op ghedachtich zijn
Gods woort dat moet warachtich zijn
Dus elck zijn herte hiertoe keere
Wat ghy uwen naesten doet
Dat doet Ga naar margenootyghy God den Heere.
|
|