Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(1595)–Anoniem Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden– AuteursrechtvrijNa de wijse. O salich zijn se, wiens sonden zijn vergheven.
LOoft Ga naar margenootaprijst altoos
Den Heere der Heyrscharen
Den soeten voos
Zijns Ga naar margenootbRijcx wilt openbaren
T'goet excellent
Vast Ga naar margenootcin u herte prent
Dat Ga naar margenootdGod u heeft bewesen
| |
[Folio 190v]
| |
Blijft niet verblent
Sijn Ga naar margenooteliefde kent ghepresen.
Doen wy Ga naar margenootftot schant
Onghehoorsamich Ga naar margenootgquamen
Een vast Ga naar margenoothverbant
Maeckt God Ga naar margenootimet ons by namen
Belooft een Ga naar margenootkzaet
Crachtich Ga naar margenootlsterck boven maet
Dat ons Ga naar margenootmsoude vertreden
Satans cop quaet
Stellen Ga naar margenootnverstaet in vreden.
Svaders Ga naar margenootofaveur
Sietmen in Ga naar margenootpChristo blijcken
Sijn liefde peur
En trouwe niet beswijcken
Tonswaert eenpaer
Twerck dat Ga naar margenootqbetuycht dit claer
Der liefden boven schreven
Sijn Soon eerbaer
Heeft ons voorwaer ghegheven.
Dus Ga naar margenootrheeft vervult
God zijn geloften schoone
Als Ga naar margenootsvoor ons schult
Voldaen heeft zijnen Sone
Wt Ga naar margenoottIuda stam
Ons de Ga naar margenootvverlosser quam
Ghelooft moet eewich wesen
Dat Ga naar margenootxsuyver Lam
Dat ons Ga naar margenootyquael quam ghenesen.
Tsheeren Ga naar margenootzdoot heet
Sijt doch altijt ghedachtich
Vercondicht Ga naar margenootabreet
Sijn deucht, en weldaet crachtich
Sijn liefde Ga naar margenootbgroot
Die Ga naar margenootchem gaf inden doot
Ghedacht Ga naar margenootdons diep ellende
In Ga naar margenoote. sVaders schoot
Wt Ga naar margenootfSatans poot, ons wende.
Vergheet Ga naar margenootgdoch niet
Ssheeren Ga naar margenoothontfermen gonstich
| |
[Folio 191r]
| |
Bedenckt met vliet
Tghenaden Ga naar margenootirijcdom jonstich
Der liefden gloet
Veracht met Ga naar margenootktreet onvroet
Godes Sone met voeten
En tdierbaer bloet
Die schult, pijn, gloet quam boeten.
Eewich lof, danck
Sy God der gonst weldaden
Dat hy ons Ga naar margenootlschanck
Sijnen Soon wt ghenaden
Die in persoon
Ons gaf zijn eyghen Soon
Hoe sou hy ons niet gheven
Des Hemels throon
Tot erfdeel schoon, beneven.
Och hoe cleyn acht
Menich dees groote gave
Adams Ga naar margenootmgheslacht
Was worden sduyvels slave
Der doot Ga naar margenootnvercocht
Gantsch int verdoemen brocht
Gheen raet const t'jammer stelpen
God was verwrocht
Twets offer Ga naar margenootomocht niet helpen.
Verbreyt dees Ga naar margenootpdeucht
Syon tot allen stonden
Looft, danckt, maeckt vreucht
Ghy hebt Ga naar margenootqghenade vonden
Maeckt groot den Heer
Looft u God lancx so meer
Wilt u van hem niet keeren
Al zijt ghy teer
Sijn lof wilt breet Ga naar margenootrvermeeren.
Verheucht Ga naar margenootsin God
Ghy gherechtighe scharen
Dhoochste Ga naar margenoottconst, lodt
Is Gods ghebot bewaren
Syon verblijt
Met bevingh in dit crijt
| |
[Folio 191v]
| |
Dient den Ga naar margenootvHeere met vresen
Laet t'alder tijt
V vreucht Ga naar margenootxbreet wijt, wesen.
|
|