Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(1595)–Anoniem Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden– AuteursrechtvrijNa de wijse: Gebenedijt sy God de Vader ons Heeren. Of, Schoon maecht eerbaer, V wesen soet al van natueren. | |
[Folio 306v]
| |
V Stercke Ga naar margenootaGod
Ben ick, wiens name is de Heere
Ick heb Ga naar margenootbghebodt
Over al waer dat ick my keere
Groot Ga naar margenootcvan daden, en machtich seere
Gheweldich ben ick over al vermaert
Een Ga naar margenootdgroot Princier, brandende Ga naar margenootevyer
So u de Schrift ghenoechsamich verclaert.
Al wat daer leeft
Heb ick Ga naar margenootfgheschapen, t'wesen ghegheven
Ick ben diet gheeft
Daer Ga naar margenootgghy altemael by moet leven
Ick ben een Ga naar margenoothConinck hooch verheven
Boven alle Coninghen machtich rijck
Spreeck ick een woort, het gheschiet voort
Ic Ga naar margenootiben een God, wiens nergens is gelijcke.
Niet en is my
Onmoghelick Ga naar margenootktot gheenen stonden
Ghelooft dat vry
Mijn Ga naar margenootlmacht is niet om doorgronden
Wie sal mijn grootheyt gaen verconden
Mijn sterckheyt, Ga naar margenootmmogentheyt, wesen en doen
Ic Ga naar margenootnben hooger Heer, dan shemels Choor
Dieper dan d'afgronden, wilt dit bevroen.
Staende opt lant
So reyck ick tot den Hemel boven
Mijn Ga naar margenootoNaem playsant
Moet alle tonghe eeren, loven
Mijn Ga naar margenootpmacht en is niet om vergroven
Der Ga naar margenootqdienaers heb ick veel sonder ghetal
Dit canmen sien, Ga naar margenootrhoe alle knien
Haer moeten buyghen voor my over al.
Mijnen Ga naar margenootsThroon siet
Heb ick inde calum der wolcken
En ben ick niet
Heerschapper Ga naar margenoottover alle volcken?
Daer zijn geen hoochten noch geen polcken
Die ic Ga naar margenootvniet en doorsie, hout dit voorwaer
Niet so bedeckt, Ga naar margenootxken weet perfeckt
| |
[Folio 307r]
| |
Waer dat gheschiet, het sy verre oft naer.
Mijn Rijck is gheen
Rijck, dat op Ga naar margenootyeen ander sal comen
Ick hebt alleen
Niemant can my vant Rijcke drommen
Tis Ga naar margenootzeewich vast, ende volcomen
Onverganckelick, warachtich, ghewis
Mijnen stoel duert, altijt en vuert
Behalven my geen Heerschapper meer is.
Daertrijck Ga naar margenootais mijn
En al dat daer in is gheseten
Ick Ga naar margenootbonderhoudt fijn
Anders waert al langhe versleten
Maer door Ga naar margenootcmijn goetheyt onghemeten
Blijft Hemel en Aerde in zijnen stant
Dits openbaer, Ga naar margenootdhet laech aldaer
So ick van henlieden dede mijn hant.
Ick Ga naar margenooteschiep het licht
Ende de duysternissen mede
Ick Ga naar margenootfheb opghericht
Dat vervallen was, Ga naar margenootgghemaeckt vrede
Ick sla Ga naar margenoothdoot, ghenese opt stede
De doot en t'leven is in mijn hant
Bedenckt dit ghy, dat ick oock sy
Een Heer des Ga naar margenootidoots ende levens vaillant.
Ick ben Ga naar margenootkverhoocht
Boven alle heydens ghemeyne
Mijn hantwerck toocht
Dat ick eewich ben, en alleene
Mijn weerdicheyt neemt dit te beene
Eere, is boven den Ga naar margenootlHemel voorwaer
Tis een verblien, lustich om sien
T'aenschouwen van mijn lieflic aenschijn claer.
Ick Ga naar margenootmben alleen
Schepper des Hemels ende Aerde
En anders gheen
T'verginck al, so ickt niet bewaerde
Ick ben de groote, de vermaerde
Mijnen wille can niemant wederstaen
Een eenich Heer, gheen ander meer
| |
[Folio 307v]
| |
Metter Ga naar margenootnspannen can ic d'aertrijck omvaen.
De Hemel is
Mijnen stoel, Ga naar margenootod'aerde mijnder voeten
Voetbanck ghewis
Alle Ga naar margenootpMachten mijn ghebodt moeten
Zijn onderdaen, op groote boeten
Alle Ga naar margenootqmacht en ghewelt is mijn alleen
Niet Ga naar margenootris my swaer, spreeck ick t'staet daer
Als Heer alder dinghen, en anders gheen.
Van Ga naar margenootsd'eender zee
Tot d'ander, hebbe ick heerschappie
Alom int bree
Gaet en streckt haer mijn seigneurie
Mijn Ga naar margenoottheerlickheyt blijft tot allen tie.
Mijn Rijcke en sal nemmermeer vergaen
Maer sal altijt, wie dat benijt
Van eewicheyt tot eewicheyt blijven staen.
Ick Ga naar margenootvben, in dien
Alle dinghen hebben haer wesen
Ende van wien
Het Ga naar margenootxwesens oorspronck is gheresen
Van wiens volheyt, seghen ghepresen
Den Hemel en Aerde is vol, Ga naar margenootyover al
Mijn goetheyt groot, blijckt alom bloot
Somen mach sien binnen het aertsche dal.
Ghy die dit hoort
Wilt na Ga naar margenootzmijn vrientschap neerstich jagen
Die met een woort
T'lichaem Ga naar margenootamach doon, de siele plaghen
Verdoemen, soeckt my te behaghen
Ick Ga naar margenootbmake mijn dienaers Goden certeyn
Vruchten, Ga naar margenootcgeen noot, hel, duyvel, doot
Sy hebben met my alle dinck ghemeyn.
Maer Ga naar margenootdmijn Rijck staet
Altemale mijn creatueren
Volcht Ga naar margenootemijnen raet
So en sult ghy namaels niet treuren
Maer Ga naar margenootfblijde zijn tot allen uren
Met een blijschap vast en volcomen goet
Ghelooft Ga naar margenootgmijn woort, gaet daerna voort
| |
[Folio 308r]
| |
Dat u Ga naar margenoothmijnen dach niet en valle te swaer.
|
|