Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(1595)–Anoniem Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden– AuteursrechtvrijNa de wijse: O Radt van avontueren. | |
[Folio 120r]
| |
HOort na Paulus ghewaghen
Hy Ga naar margenootadoet ons een schoon vermaen
Dat in de laetste daghen
Seer sorghelick sal gaen
Periculoos so wert de tijt
Dus mach elck wel neerstich toesien
Dat hem Sathan niet en verbijt
Door zijn subtijlheyt en valsch bedien.
Van dese laetste tijden
Spreect Ga naar margenootbopentlick Gods Gheest
Datter veel sullen af glijden
Van t'gheloove minst en meest
Aenhanghende de gheesten boos
En de leeringhe des Duyvels stout
Die door gheveynstheyt listich loos
Lieghen Ga naar margenootcsullen seer menichfout.
Oock sullen sy verbieden
Te Ga naar margenootdtrouwen, vaet dit bediet
En niet laten gheschieden
Datmen nutten sal sonder verdriet
Spijse die God gheschapen heeft
En door Ga naar margenootezijn gratie daer toe bereyt
Om nutten, die hy t'gheloove gheeft
Met bedinghe en met danckbaerheyt.
Daer sullender oock wesen
Die Ga naar margenootfveel van haer selven hoen
En geerne Ga naar margenootgzijn ghepresen
Gierich, Ga naar margenoothstout, lasteraers koen
Haer Ouders Ga naar margenootionghehoorsaem me
Hooveerdich ende schender wreet
Niet vriendelick, maer vol envre
Oncuysch, verraders wijt en breet.
Stuer, Ga naar margenootkspijtich, opgheblasen
Wilt, ongeestelick, en ondanckbaer
Niet sachtmoedich, Ga naar margenootldie wel asen
Haren buyck, neerstich eenpaer
Want sy beminnen meer dan Godt
De wellusten hebben eenen schijn
Van een Gods leven door vreemt ravodt
| |
[Folio 120v]
| |
Maer zijn cracht sy versakende zijn.
Wacht u voor sulcken hoopen
Doet Paulus voort ghewach
Van dese zijnt die Ga naar margenootmdoorloopen
De huysen Ga naar margenootnnacht ende dach
En leyden de vroukens ghevaen
Die met veel sonden zijn beswaert
En gheleyt worden qualick beraen
In veel begeerten, blijvende vervaert.
Altijts dees Ga naar margenootomenschen leeren
En sy en comen nemmermeer
Tot de kennis ons Heeren
Door dese valsche leer
Maer Ga naar margenootpghelijck Mosen wederstonden
Iannes en Iambres obstinaet
So wederstaen met loose vonden
Gods waerheyt dese Leeraers quaet.
Van ghebrokenen sinnen
Zijnt menschen, Ga naar margenootqdits openbaer
Die hen selven beminnen
En t'gheloove verwerpen, maer
Sy en sullent inden ent
Niet Ga naar margenootrconnen houden, en blijven staen
Haer dwaesheyt sal worden bekent
En alle menschen sullense versmaen.
Dit en zijn vry gheen cluchten
Elck neem wel hier op merck
De boom Ga naar margenootswort aen zijn vruchten
Bekent, en de mensch aen zijn werck
Elcken boom brengt voort zijnen aert
Als men zijn Ga naar margenoottvrucht proeft wort hy [bekent]
In de gracht vallen sy ghepaert
Als sy malcanderen leyen blent.
Oorlof elck wil hem Ga naar margenootvwachten
Van alle Leeraers ghemeen
Die met woorden en crachten
Verwerpen Ga naar margenootxChristum den steen
Waer op moet worden ghefondeert
Want gheen leeringhe en mach wesen [goet]
Die met Gods Ga naar margenootywoort niet en accordeert
| |
[Folio 121r]
| |
Al is sy schoon, schijnbaer en soet.
|
|