Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(1595)–Anoniem Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden– AuteursrechtvrijNa de wijse: Ick roepe u Hemelsche Vader aen.
Ghy heeren Ga naar margenootaeerbaer // wilt hooren hier naer
Neemt dees exempelen ter herten
Ghy die hier Ga naar margenootbbrengt in lijden swaer
Gods wtvercoren claer
Al om zijn woort voorwaer
Dus Ga naar margenootcu naect noch groote smerten.
Moeste hier niet certeyn // Cain onreyn
Een ellendich Ballinck wesen
Omdat hy so vyandich doode vileyn
Den vromen Ga naar margenootdAbel in het pleyn
God die besochte hem int ghemeyn
Met Ga naar margenooteeewighe straffe om desen.
Oock van Ga naar margenootfPharao, so leestmen so
Ghy Heeren wilt dit bedincken
Den welcken Gods volck met herten vro
Die yemant schade deden noot
Vervolghende al totter doot
In de zee moeste hy drincken.
Was ooc Iosias niet, verstaet tbediet
Van zijn Ga naar margenootgeyghen knecht doorsteken
Die den vromen Zachariam dooden liet
Om dat hy hier straffede siet
De Propheten, die als riet
Hier metten winde weken.
En Achab suspect // t'moet zijn [ontdeckt]
| |
[Folio 108r]
| |
Hy was met Ga naar margenootheen pijl doorschoten
En zijn bloet al vanden honden ghelect
Om dat hy hadde bevlect
En zijn handen wtghestrect
Ende Ga naar margenootiNaboths bloet vergoten.
Met scherpen geest // merckt laetst en eest
Op Ga naar margenootkNabuchodonosors ende
De welcke hoy adt, ghelijck een beest
En zijn haer wies, vaet den keest
Als Arents vederen meest
Om dat hy Gods volck so schende.
Sonder verdracht // elck wel schromen mach
Met die des Gods straffe saghen
Want hy int velt by den beesten lach
T'welcke men noyt van Coninck sach
Dus ghy Ga naar margenootlRechters nacht en dach
Meucht nu al hier wel claghen.
Noch hebt ghy hier // tot exempel fier
Antiochus, Ga naar margenootmVorst der tyrannen
Wt wiens lichaem Ga naar margenootncroop menich dier
En stanck so bin dit rosier
Dat hy borst van pijnen schier
Met zijn edelmannen. Ga naar margenoot+
Hoe is ooc vergaen // hoort mijn vermaen
Pilato, Neroni, vol van boosheden
Die menich Christene hebben verdaen
En Maximino, wilt dit verstaen
Sy Ga naar margenootozijn al de selve baen
Door Gods gherecht ghetreden.
Aen Diocletiano blent // in dit convent
Mochtmen oock sulcx aenschouwen
Die Ga naar margenootpellendelick op aerde was gheschent
Om dat hy aen dede torment
Gods Ga naar margenootqwtvercoren jent
Ia mannen ende vrouwen.
Quam dees menschen mal // sulck ongeval
Aen haer, in haren daghen
Hoe sullen zijt maken over al
Als Ga naar margenootrden Hemel smelten sal
| |
[Folio 108v]
| |
Deur den vyere int Aertsche dal
Ende alle vleesche clagen.
Oorlof met iolijt, maer ick rade in tijt
Te Ga naar margenootrwasschene u bloedighe handen
Want ghy hebt de Aerde vervullet wijt
Meten bloede des zeker zijt
Van Gods Bruyt gebenedijt
Dus staet u sielen te panden.
|
|