Inhoudsopgave
De Getooide Doolhof
I
‘I lock my door upon myself’
De Dichter en de jonge Vrouw
II
Charles Baudelaire
Naar de Avond
Celloconcert van Lalo - eerste deel
Avondgang
In Memoriam Charles van Lerberghe
Ac Etiam
Avondzang
Carmen perpetuum tenebrarum
Middag
De heilige Rosa van Lima
Aan het Raam
Aan de Eenvoudigheid
III
Pan
Orpheus' Vaart langs de Seirenen
IV
Berusting
Erkentenis
Verlangen
Tot een jong Dichter
Le Poète et la Muse
De laatste Droom
Nog volgt de milde schemering niet...
De Droom der Goden
Het vreemde Graf
Ann mijn Zuster
V
Worstelingen
[Daar glanst geen vreugde in 't dovend avondrood,]
Getijden
I
[Daar lokt diep in uw ogen zoeter zoetheid,]
[Laat mij nog éen maal met u gaan:]
[Slaap, mijn kind, geen woorden geven]
[Dienaars van dezelfde Koning,]
[Gij bloeit toch ergens in de hof]
[Mijn ziel is als een zwijgend woord,]
II
[Ik ben alleen, maar als een juichend lied]
[Waar schaduw-zacht langs roerloos-donkere]
[Zal dan de dag niet eíndelijk gaan tanen?]
[Gij zijt mijn tuin, ik treed uw muren binnen,]
[Als hing het schreien ener vrouw,]
[De peluw nodigt mij ter rust,]
[Ons ver geluk is als een slank paleis,]
[De gele vlam gaat bleek en roerloos wenen,]
[‘Prijs 't leven niet: het is een bitter kleed,’]
[Gij zijt de rots, die strak in 't barre branden]
[De morgen wekt de sluimer-groene pleinen,]
[O kind, dat éens de vrouw zal zijn,]
Uitzichten
I Terugblik
[De regen neemt zijn natte sluiers saam]
II Uren
Op weg naar het Uddeler meer
[Zijn de schepen uwer dromen]
De Middag
De kleine Schare
[Nu stil te zijn en diep ontroerd te spreken]
De vreemde Stad
Liedertroost
III De Zoekers
De Gouddelver
Door de Leegten
De drie Levenden en de drie Doden
Isoude
David in de Spelonk van Engédi
Het Zuiderkruis
IV Uitzichten
[De kimmen gloeien]
De Vloed
Mijmering in de Middag
Lente-avond
Lied om de Zomer in de Winter
Belofte
V Slotzang
[Ik heb mijn zuiverst goud tot bekers omgegoten,]
Het Ronde Perk
[Ik kwam tot hier, en zag. Ik zocht]
I
[Mijn blik was van haar warme blik doorzond]
Terugkeer
Middag
Avondlied uit de Verte
Bede
Kentering
Beethoven
Eenzaamheid
Zomerregen
Dichterschap
Mysterie
Een Dichter
[Een lánge onbegrepen stilte]
De Ziener
[Deert het mij nog dat ik aan u verloor,]
Lenteschemerval
II
[Het was een uitzicht slechts: mijn eigen cel,]
[Kon Liefde zó tot breukloze eenheid binden]
Ludovico Il Moro
[De vrede nadert. Een met stilste luister]
[Hier heeft een leven heet geweend, hier heeft]
[Was nu mijn ziel een droom zij zou zó zacht]
[Dat ik dit woord in déze nacht mag schrijven]
[Een schaduw streek langs 't raam]
[En is Geluk een god met nedere ogen?]
[Ik wachtte lang de slaap, eerst laat]
[Een oude grijze priester zit met neder-]
[Mijn leven is niet minder droom dan 't uwe:]
Lancelot
[‘Zo nu mijn ziel mijn woorden zang kon geven’]
III
[O leven, is uw twijfel, is uw leed]
De Orgelman
Verwachting
Maannacht op het Balkon
De oude Brief
De oude Zwerver
Begrafenis
Mijmerliedjes
De verloren Zoon
IV
[Toen zag mijn oog een bleke nachtflambouw,]
De Droom
Het Nachtegalenbosje
Tot een misvormd Kind
Angst
Klokken in de Nacht
V
[Ik keerde wéer en eindelijk werd ik vrij]
Epiloog
Vertaalde Poëzie
Herodias
een tweegesprek
Lichtende Golven
Furia dormiens
Liederen I
Nachtwaken
Avond in Anzio
Schemering
[Laat de levensdingen zinken]
[Wisseling van zachte liefdewoorden]
[Gij weet niet hoe't mijn hart ontroert,]
[Wie in de zomer dorre bladeren treedt,]
Kaarsen voor het Altaar
Gestalten
De Wandeling
Praxitelès en Phrynè
De stervende Pers
Het Concert
De Laatste
[Li]ederen II
[Het lijkt zo ver, toch is 't nabij,]
[Eens ben ik geweest in het wonder]
[Dit is het enige dat mijn ziel begeert:]
[Een droom van weemoed, huiverend lied,]
[Dorre blaren dwarrelen langs de ruiten,]
[Ik heb niet veel van wat ik zocht gevonden,]
[Wolken, wacht, laat me mee,]
[Nu zit ik in bloeiende heide]
Aan Albert Verwey
Inkeer
[Het bloed wil rust maar 't hart wil 't niet gedogen,]
[Het bloed wil rust, maar 't hart heeft zijn verlangen:]
[Met zoveel drift van de aarde weg te stormen,]
[Nog kan ik, nu rondom de halmen weder rijpen,]
[‘Gij zocht mij niet, hadt gij mij niet gevonden’, -]
[Mijn ziel heeft haar huis in de stilte,]
[O Dood, geheime nachtegaal]
[In 't zware, zoete middaglicht,]
[De hemel stralend tussen 't lover,]
[Achter 't gordijn de oranje najaarsbomen,]
[Help mij, waarheid, alle schijn ontberen,]
[Wie zijn lijden eeuwige noodzaak heeft bevonden]
[Waarom die rusteloze drang]
[Die jong zijn en zich zelf niet weten,]
[Moeder, ben ik uw gunst dan waard?]
[Éen berk, in het opene tussen de sparren,]
[Zij was een mens, en bad haar menselijk recht. -]