Verzameld werk. Deel 1
(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
Terugkeer (aant.)Ben ik zó vaak weggevloden,
Aarde, uit uw begrensd gebied,
Om mijn angstig leed te doden
In der luchten blank verschiet?
Kon 'k om 't onophoudelijk sterven
Dag na dag van al wat leeft,
Nooit de diepe rust verwerven
Waar zich 't hart aan overgeeft?
Stil nu, zit ik aan de heide,
Brons van welig voorjaarslicht,
Uit te staren over 't wijde
Ros-begroeide vergezicht.
En ik weet in de bezonken
Mijmering van mijn vredig hart
Die zo lang reeds in 't doorblonken
Roerloos sparrezwijgen mart,
En ik weet, in 't starend dwalen
Langs dat eindeloos boomterras
Waar mijn dromen blijven dralen,
Nauwelijks hoe 't verleden was.
En ik weet niet hoe mijn leven
Nu zo zacht en vol kan zijn,
Dat ik slechts mijn ziel voel zweven
Door de wijde zonneschijn.
Noch van waar dit stil verzinken,
Onbewust, maar hóe gewis,
In 't gedempt doorzichtig blinken
Van die tedere lichternis.
| |
[pagina 182]
| |
Ben ik dan voor altijd, aarde,
Als uw kind tot u gekeerd,
Dat ik nu geluk vergaarde
Als ik altijd heb begeerd?
Laat mijn ziel zich overgeven
Aan uw nooit begrepen wil,
Slechts in uw oneindig leven
Wordt ons eindig leven stil.
|
|