Verzameld werk. Deel 1
(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 238]
| |
De verloren Zoon (aant.)Hoe kwaamt gij mij zo ijlings tegentreden,
Mijn vader, - kent gij hém dan nog als kind
Die op de trekken van uw moe, doorleden
Gelaat de schaduw van zijn zonden vindt?
En werdt gij oud? En zijn uw haren witter?
Maar míjn walg die 'k mij zelf heb toebereid,
Stijgt als een weeë vloed en smaakt mij bitter,
Als mijn geschonden droom aan de eeuwigheid.
Vader, uw kind; zijn zwoele lippen smoorden
't Verbeten kreunen van zijn hete lust
In 't veile bed: eerst als de morgens gloorden
Verzonk zijn onmacht in onteerde rust.
Totdat ten laatst mijn daden zélf mijn zonden
Kerfden in 't mom van mijn verslapt gelaat
En, toen mijn bronstig lichaam was geschonden,
Mij sloegen met de vloek van de eigen-haat.
En later nog, o vader, zo diep zonk ik,
Ik, eens verzaad van 't zuiver moederzog,
O, niet met afkeer, maar met wellust dronk ik
Saam met de zwijnen uit hun gore trog. -
Maar dan... Die nacht... was 't hemelse genade
Dat ik ontwaakte met een luide kreet,
En voelde een pijn, en Gods nabijheid raadde,
En - of een hand mijn boezem had doorkneed?
Ik stond daar naakt, de koele weide deinde
Onder mijn voet, de lauwe wind, rijp, vol
Van sluimerend leven wankelde, verreinde
Wie 't sidderend hart de sterren tegenzwol.
| |
[pagina 239]
| |
En tranen welden plotseling naar mijn ogen,
Berouw en liefde en als een diep ontzag
Voor de aarde... en zonder dralen ben 'k getogen
Naar hier, - dat ik nog eens úw ogen zag.
Zo zie 'k ze nu, maar o de walging, vader,
Die, na die nacht, mij die van toen af naakt
De brand doortreed, de wereld waar ik nader,
Een land der vrees voor mijne schuwheid maakt.
Wánt ik werd schuw. Het weten van mijn zonde
Brandt heter dan mijn zonde zelf. Ik schaam
Mij, schaam me, en of 'k ook uw vergiffenis vonde,
Ik schaam mij zelfs voor de oude kindernaam.
Vader, ik weet dat gij mij hebt vergeven,
Ik weet, o God, dat Uw gena vergaf,
Doch wat wanneer 'k, ook in dit ander leven,
Nog steeds de lauwheid proef van 't weke draf?
Ik zal uw liefde, uw deernis niet geloven,
De hartstocht van mijn zelfvernedering
Schroeit in me, ik kán haar hete vlam niet doven.
Het is door haar dat ik te u-waart ging!
Vader, om háar, uw wond tot bloed te rijten,
Opstandig tegen Gods en uw gena
Mij zelf mijn smaadheid in 't gelaat te krijten,
Of mij de geselstriem tot waanzin sla.
Neen, reik uw hand niet naar mijn driftig spreken,
'k Zal zwijgen... In de schaduw van uw huis
Zal 'k zwijgend nu mijn ziel tot splinters breken
En lijden in dat zelf-gebroken gruis. -
| |
[pagina 240]
| |
En dan, een eind! éens moet uw hoofd zich neigen
Over uw zoon die bleek en stil zal zijn,
En 't donker dat u zoet zal zijn zal zijgen
In 't zware zwijgen van uw heilige pijn.
|
|