Verzameld werk. Deel 1
(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| |
Begrafenis (aant.)Een voorjaarsmorgen werd zij heen gedragen,
De lucht was blauw, de bomen teder-groen,
En alles leek te stil om luid te klagen,
En alles was te droef voor tranen toen.
Het was zo zacht om zwijgend voort te treden,
Zo vreemd om bij de windingen van 't pad
Te zien hoe achter 't zwart der lijkbaarkleden
Een eenzaam-ene in stilte grafwaarts trad.
Het milde licht der lente glansde aan 't lover
En 't was alsof een aarzeling hem beving,
Een schuwe blik droeg éens zijn leed nog over
Naar 't dode leven dat daar nederging.
Wij konden niets dan wachten, wachtend zwijgen,
En toen 't voorbij was zwijgend huiswaarts gaan,
Om elk opnieuw zijn eigen weg te tijgen
Naar 't eender eind van de allen eendere waan.
|
|