Verzameld werk. Deel 1
(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
De Middag (aant.)Wat is er van de dag dan dat de bomen hijgen
In 't lome zomerlicht, dat weegt en droomt noch roert?
Wat is er van de dag dan 't langzaam, langzaam zijgen
Van gloed, die 't lover schroeit, van vuur, dat de aarde vloert
Mijn bloed klopt traag door 't hart en dove sluimers dreigen
't Is of hun dompe kracht de stem der wereld snoert, -
Wat is er van de dag dan dat door 't zware zwijgen
Bij 't verre, hete huis een moede duive koert?
Een dof, oneindig loom, de middag peilend zingen,
Een droom, oneindig zoet, naar de avond toe gerekt,
Die 't stil gemoed, dat peinst, in 't diepste wil doordringen, -
Een lied, dat in mijn ziel de vreemde weemoed wekt
Van die de rust niet vond, waarnaar zijn dromen hingen,
En dan: dat week verdriet weer met zijn vrede dékt.
|
|