Verzameld werk. Deel 1
(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Het vreemde Graf (aant.)Dicebant mihi sodales, si sepulchrum amicae visitarem, curas meas aliquantulum fore levata Geen stille hof, waar 't zwijgzaam groen der bomen
De witte steen met geur en schaduw kust,
Gíj zijt het graf, waarin mijn dode dromen
Van jonge liefde, in vrede en schoonheid, rúst.
Zij was mijn heul, zij was me als een vriendinne
Zó vol van vreugde en strelend-tedere zorg,
Dat ik bij haar al wat ik ooit beminne
Als in een tent, een veilige kluis verborg.
Maar dan, zij stierf. Uw onverschillige kilte
Trof haar in 't hart, dat enkel klopte om u.
Doch 'k bleef u trouw: in de eigen koele stilte
Van uw aanbeden schoonheid sláapt zij nu.
En telkenmaal, wanneer mij 't eenzaam klagen
Te ondragelijk wordt, gaat naar dit vreemde graf
Mijn troosteloos leed, om stille troost te vragen,-
Dit graf in ú, die me eertijds wanhoop gaf.
|
|