Verzameld werk. Deel 1
(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
De Droom der Goden (aant.)Dit zal een band voor heel ons leven wezen,
Dat ik met u die droom van Platoon las,
En dat wij saam 't verlangen heerlijk prezen,
Dat altijd pijn, toch altijd blijdschap was.
Een zachte lamp hing boven ons te stralen,
Een gouden licht dreef dromend om ons hoofd,
Wij zagen 't niet, - de glans van 't hoog verhalen
Had ons 't besef van déze schijn ontroofd.
Doch eenmaal keek ik op met blinkende ogen
En zag, vervroomd, uw flonkerende ogen aan,
Ik wist: ook gij, gij zaagt de glans-omtogen
Bezonde stoet der eeuwige goden gaan.
Wij vingen bei den onbereikbaar verren
Verreinden schijn van hun onsterfelijkheid, -
Rondom hun hoofd: een kroon van duizend sterren,
Om hun gewaad: een gouden brand gespreid.
Maar ook, hoe in uw hart uw diep verlangen
Naar 't helle visioen een brand ontstak,
Een fel berouw, dat op haar aardse gangen
Ook uwe ziel de vlucht der vleugels brak.
Ik voelde dan, hoe in die zelfde stonde
Gelijk berouw mij schroeide in 't sidderend hart,
En straks wellicht om die onheelbre wonde
Mijn klacht zou klinken door 't ontglansde zwart.
Toch, dat wij tóen de heilige stoet der goden
Langs 't zilveren pad des hemels zagen gaan,
Dit is een beeld, dat noch bij 't morgenroden,
Noch in de dag ons peinzen kan ontgaan.
| |
[pagina 65]
| |
En dat we eens saam dezelfde dromen zagen,
Verlangend naar dezelfde onsterfelijkheid,
Dit houdt voor ons, in alle en alle dagen,
Een beker liefde in enigheid bereid.
|
|