Verzameld werk. Deel 1(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 318] [p. 318] [Dorre blaren dwarrelen langs de ruiten,] DORRE blaren dwarrelen langs de ruiten, Bleke dagen dalen in mijn ziel, Die zo herfstig als de tuin daarbuiten Stil ligt onder 't dode loof dat viel. O maar als het laatste blad, gezonken, Roerloos op de koude bodem rust, Laatste, zoetste glanzen zijn verblonken En geen hoop op bloei haar angst meer sust, Zal zij dan nog éens haar droefheid klagen Dat het leven vruchteloos verging, Klagen om die verre lentedagen Toen de bloesem in de takken hing? Kon, o kón mijn ziel maar zeker weten Dat zij niet haar enig deel verspilt, Als zij al die schoonheid wil vergeten Voor een zijn waar alles in verstilt. Dat zij niet, van de aard vervreemde dromer, Eenmaal opwaakt, krijtend: 't was een waan, En terug wil naar de zoete zomer, Die voor altijd is voorbijgegaan. Vorige Volgende