Verzameld werk. Deel 1(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 195] [p. 195] Een Dichter Eerst hebt ge een brug gebouwd boven 't moeras, Dan hebt ge een trap gehouwen in de rots, En trap en rots, zij stonden ongedeerd Door de adem der seizoenen, breed-gebouwd, Strak stijgend, als de tekens van uw wil Voor elk die bóven leegte en leeg gewoel Wil opgaan tot de hoogten waar zijn blik Naar verder dan der mensen einders ziet. Maar toen uw werk voltooid was en de dood Uw oog gedoofd had - want niet eerder was 't voltooid Toen stond het als een Jacobsladder, sterk En onbegrijpbaar-ver uit de aarde omhoog Tot in der hemelen diepte, een licht-kolom Van witten en onstoffelijken gloed. En als wij opzien, stijgt daar, daalt daar, blank, Met zilveren vleugelen, door geen zucht van wind Omhuiverd, schoon zij ruisen als de stem, Die zingt en suist, van een verzonken zee, Een schaar van engelen die geen mens aanschouwt In 't zwijgen hunner zuivere heerlijkheid, Zonder te dorsten naar hun overvloed Van zachte, zoete, zielverzade glans. Die neerging tot deze aarde stijgt omhoog, Verliest zich in de wemeling, tot de troon Der hemelen reist zijn stil en ruisend licht. Gelijk een golf van schoonheid deint en rilt Hun veelheid van Gelijken voor Gods oog De treden langs, en in hun blik die rust, Die vloeibaar als een avondschemering peinst, Die schier verholen van geheimenis blinkt Uit ronde oneindigheid van mistig licht - Een venster op hun tijdeloos geluk En door hun zoetste tederheid bewaasd - Noodt ver en sluimerig de aarde-ontstorven vrede [pagina 196] [p. 196] Die dromen wekt waar 't hart in zwijgen moet. Maar 't geeft zich over aan hun heilige wil, Want niemand die hun tocht aanschouwde, weet Of langs die treden úw gedachten gaan, De stralen van uw hoge, grote geest, Of dat der engelen wemeling, uit God zelf Gesproten, langs úw werk de glans doen lichten Die diep en schoon Zijn Woord Zijn Boodschap zijn. Vorige Volgende