Verzameld werk. Deel 1
(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |
Lichtende Golven | |
[pagina 272]
| |
Furia dormiens (aant.) | |
[pagina 273]
| |
FURIE, bleke droom van vereeuwigd marmer,
Sláapt gij die de doem van uw eindeloos dwalen
Drong van leed door leed naar wat verste weemoed
Nooit zal vergeten?
Stil die kreet van pijn in het hart dat nimmer
Wist naar wat het hijgde als het daglang jaagde,
Daar u de onbevredigde drift der ziel door
Leegte na leegte
Dreef ter sponde en haard van der mensen vreugden,
Dreef, om naakt van vree, naar hun woord en droom te
Luisteren, als hun hart, van de dag verzadigd
Zong voor het rustte?
Schrijnend reet hun lied u de diepste wonde,
Dorstig huiverend hingt, voor hun oog onzichtbaar,
Gij 't oneindig wee van uw moede hartstocht
Boven hun hoofden,
Dat het gretig dronk, dat het ál die vrede
Opnam, tot hun slaap in de donkere stilte
Plots u van uw schrille, onvergankelijk-eigen
Armoe deed schrikken.
Dan, gescheurd de rust die uw wake hoonde,
Sloegt gij 't hart ten dood, waar ge uw vloek in peilde,
Klam, vermoeid ontvloodt ge in uw leed de schelle
Kreet van hun weeklacht,
Om door 't nachtelijk waren des winds, een ijdele,
Dolende, onbestendige tocht, uws harten
Leegheid steeds opnieuw met uw rusteloze
Wanhoop te geselen.-
| |
[pagina 274]
| |
Furie, rust gij? droeg uw onduldbaar lijden
Eindelijk u naar 't uur dat gij slaapdoorvochten,
Wankelend nederzonkt aan de warme, weke
Schoot van uw zuster?
Zijlings steunt uw hoofd aan haar heup, uw handen
Zegen wit en stil, door uw slaap ontbonden,
Langs u, Hupnos' kus en zijn sluimer slaakte uw
Bevende leden.
Want zijn ruisen look om uw pijnlijke ogen
Als een zoet gezang dat de ziel omkluistert, -
Zoele schelen, schemerig glooiend hoeden
Mild hun bekoring.
En uw haren, lokken die lange vluchten
Wind van nacht en klacht door hun fladderen voelden
Roepen naar 't ravijn, waar het lijf, verbrijzeld,
Eeuwig kon rusten,
Lóme lokken nu, door onzichtbre vingeren
Node aan 't oog voorbij, langs de wang en 't zinken
Van uw hals gespreid, als een tent des vredes
Dicht om uw sluimering, -
Furie, hebt gij lang aan die schoot geslapen
Vóor een wetend man, naar uw stilte tredend,
Aan de bleke toorts van uw moe gelaat de
Vlam zich in 't hart ont-
Branden voelde en heet in zijn aderen 't jagen
Hem de handen drong, om in droom van marmer,
Door de ontroerde drift die het houwde en groefde,
Uw droom te grijpen?
| |
[pagina 275]
| |
Zo slechts éne nacht, slechts een enkele stonde
Slaap uw weedom troostte en na haar een eindeloos
Leven smart het zoet van die slaap moest boeten,
Toch, na die éne:
Slaap of waak, maar eeuwig in 't hoge zwijgen
Van de tijd zal 't beeld waar uw stille stonde
Rust van pijn in droomt, zult gij, nu voor altijd
Slapende Furie,
Elk die diep in 't hart, van een oud begeren
Dat hij nooit ter bron der vervulling bluste,
Pijn en slapeloos leed en het wrangst herdenken
Schrijnend voelt waken,
Sussen, tot ook hem, over uw ontzaglijk-
Schoon en heerlijk rusten gebogen, peinzend,
Bij 't vertederd steen van uw bleek gelaat zijn
Kommer zal slapen.
In dit ene beeld uit der wanhoop klem ont-
Bonden, eeuwig-stil, daar u niets kan wekken,
Slaapt ge in zoetste droom, in uw volheid slaapt gij,
Roerloze Vrede.
|
|