Verzameld werk. Deel 1(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 115] [p. 115] [O kind, dat éens de vrouw zal zijn,] O KIND, dat éens de vrouw zal zijn, Die, éender bleek van dralend leed, Haar schreien om een zelfde pijn Als die míj wondde, nooit vergeet; Die eender blijde en zacht begloord, De blijdschap die zij met mij teugt, Bewaart in 't luid gezongen woord, Dat van haar lach klinkt en haar vreugd: - Gelijk uw teerheid in de nacht, Voor 't raam, van geurige wind ombeefd, Uw bloemen 't koele water bracht, Dat sproeiend laaft en bloeikracht geeft, Zo zorgt uw liefde voor de droom Van grote vreugde en diep verdriet, Uit wiens beschenen bloesemboom, Ter aarde licht en schaduw vliet. Ik ben gelijk de groene grond Van mos en fulpen grazigheid, Waarlangs uw blanke boom zijn blond Geluk, zijn grijze droefheid spreidt. Een schauwige schijn van vreugde en waan, Die zweefde en ruisend nederviel: O neem, mijn kind, mijn verzen aan, Uw droom, weerspiegeld in mijn ziel. Vorige Volgende