Verzameld werk. Deel 1(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 117] [p. 117] Uitzichten aan Albert Verwey [pagina 118] [p. 118] I Terugblik [pagina 119] [p. 119] [De regen neemt zijn natte sluiers saam] Bij het herlezen van Worstelingen DE regen neemt zijn natte sluiers saam Van 't wit der zachte wolken en verzinkt, Nabij de kim, in blanke stille mist: De dag wordt als de wereld wijd en schoon. Was 't míjn geluid, dat in de rode droom Van 't wazig en verschemerd huis, waardoor De lage lamp haar broze gazen hing, Wier wijl geen ding verhelde, - was 't míjn stem, Die 't vredig-duisterend deemsteren heeft gescheurd Met wringend-wrange kreten om de Wáan? Was ík dat kind, dat aan de hoge boom Bedrogen lust beschreide en 't derven kloeg Van éne stonde önvermengde vree? Was dit mijn kreet: die vloek, die als een steen Dook in het slijk des levens, 't vaal moeras, Waar de énige bloem, die 'k aan zijn boorden hoog En smetteloos blank in schoonheid bloeiend vond, De walmgeur droeg van wanhoop, angst en dood? 't Gezeefde licht, dat uit de zuivere lucht, Na lange regens wit en herfstig-teer, Door 't venster spreidend, neerzijgt naar 't papier, Waarlangs mijn vrede peinst, schrikt van de klank Dier naakte troosteloosheid, buigt zich weg Naar buiten, waar de straat zijn glans weerglimt, Maar suist weer aan, wanneer mijn luide stem Voor stil gedroom haar helle smartspraak dooft. Want als een vlam heeft zich de heilige geest Der liefde, (een bleke en ranke tong, gedaald Uit zilveren hemel) op mijn peinzend hoofd Zacht-ruisend neergelaten, en het lied, Dat in haar glans mijn ziel aan 't rijp gewas Van 't vruchtbaar leven nijver-blijde ontpuurt, [pagina 120] [p. 120] Schuilt réeds als zoetste honing in de korf, Die, welhaast vol, om rode lippen vraagt. En 't is mij diep geluk en glimlach-stil Ontroeren, dat naar tedere tranen dringt, Te denken, hoe ik éenmaal aan 't klavier, In 't somberen van de middag naar de nacht, 't Genâlied van de Goede Vrijdag zong, Dat als bezielde vrede langs de gouw Der lente in 't verre land, waarnaar het raam De grijze Wagner welig doorzicht schonk, Ontroerde rust, liefde, vergiffenis En heul der rauwe wonden beven deed, Dit zacht-gedempte Goede-Vrijdaglied, Dat mij de stem werd van de droom, die 'k nooit, Naar 'k dacht, bereiken kon, en die nu tóch Uit zuiver-zoete lucht mij tot zich lokt In 't adem-zeker zingen van de zang, Die stil herdenken neuriet aan mijn oor... Vorige Volgende