Verzameld werk. Deel 1(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 286] [p. 286] Kaarsen voor het Altaar De luide daggeruchten weken, 't Is avond, met mij zelf alleen Voel ik mijn hoogmoed in mij breken, Mijn hart haast dringen tot geween. Iets in mijn geest wil streven, stijgen, Iets in mijn ziel wil zalig zijn, Maar's harten diepste hart blijft zwijgen, Een mijmering draalt bij kaarsenschijn. Zo zoet dit licht, zo zoet dit peizen, Heer, van uw kerk die, steil en wijd, Omhoogvoert tot uw paradijzen, Naar 't altaar der gemeenschap leidt. Niet mij, niet mij, en 't ijdel vragen Der ziel, met bitterheid belaân, Breekt uit in onvertroostbaar klagen En krijt het leven zelf een waan. En toch blijft heimwee van verlangen Naar God die alle leegten vult In donkere harteschachten hangen En zingt er van een oud geduld. Een oud geuld, - maar twijfels komen En vormen 't leven naar hun wil, 't Wordt anders dan wij, kinderen, dromen O God, wat is uw tempel stil! Vorige Volgende