Verzameld werk. Deel 1(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 341] [p. 341] [Wie zijn lijden eeuwige noodzaak heeft bevonden] WIE zijn lijden eeuwige noodzaak heeft bevonden Vraagt geen heul voor zijn gekneusde menselijkheid, Kan niet klagen om de smart der onverbonden, Zonder deernis in zijn ziel geslagen wonden, Aan wier scherpe pijn zijn deel der wereld lijdt. Lijdt het lijden dat hem eigen is gegeven Stil volhardend, zonder opstand, tot de dood, Want hij weet zich zelf uit dit bewogen leven Tot die broederschap van vrede in leed geheven, Die het hart doorgrondt in 't diepste van zijn nood. En wie eenmaal tot dit weten is gekomen, Kent geduld in leed zijn menselijke plicht. Als hij nóg verlangt om van geluk te drómen, Gaat hij heen tot waar de wijde wateren stromen, Naar het eenzaam sterven van 't ontzaglijk licht, Als de zon sterft, in de dood der hoge gloeden, Leert hij sterk en groot te wezen zonder loon; Roerloos uitziend over spiegelende vloeden, Voelt hij stil het wereldhart in zich verbloeden En berustend prijst hij 't zwáre leven schoon. Vorige Volgende