Verzameld werk. Deel 1
(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
In Memoriam Charles van Lerberghe (aant.)Planeet, stil schijnend in een winterlucht,
Waar kille vorst de tinteling verschrilt
Van vele sterren, - zó waart gij, en 't lied
Dat aan uw mond ontdeunde, had zijn toon
Van stille glanzing vol.
Toen, - o, het leed
Van hóeveel harte' - omzonk u waanzins damp.
En, als een wijd vertrek, waarin de glans,
Die blonk van menige mat-omglaasde kaars,
Gedoofd wordt, duister, en een dompe walm
Blijft na, - zo droegt gij in uw ledig hoofd
Een korte tijd de schaûwige schimmen nog
Van ongezongen zangen, - en gij stierft. -
Gij stierft en 't kwam tot mij, o weet: het klonk
In vluchtig woord van hard en schel gesprek, -
Het vlood voorbij, - en verder ging de dag
In scherts en lach en monkelend genot, -
Waar had ik nog gedachtenis van u?
Maar in den avond, toen een tedere vlam
Om mijn gelaat de schijn spon, waar uw lied
Ook vaak zó zoet van was, toen schreide een zwaar,
Snikkend-strak leed omhoog, en woordeloos
Gedacht ik u, en speurde een enkel vers,
Niet luide, maar met weke zielestem,
Zoals ook gij 't eens hoordet, - ach, zo stil! -
Lévend zó Stil reeds, - na; en schreide dan?
Gij stierft, - maar weze erinnering van zang
En rede dank het witte lijngewaad,
- Voor eeuwig? - ach, tot lijkwa van uw dood.
|
|