Verzameld werk. Deel 1
(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
De Vloed (aant.)Lang had ons hart de goede zee gemeden,
Nu dreef de dag ons eindelijk weer naar 't strand:
Daar, rimpelend beeld van ons gezaligd heden,
Reiken de golven naar hun verste rand.
Wij kennen ook dat altijd wijder tasten
Dier zee Geluk langs onzer droefheid kust,
Waar iedere dag beneên de zware lasten
Een breder streek, van heil doorzogen, rust.
Zal eens ons leed zó diep van vreugd verzadigd
Verzinken in de bruisend-blijde vloed,
Dat al zijn pijn ons eeuwig-begenadigd,
Verheerlijkt leven nooit meer schreien doet?
Ik zie ter zij: Uw oog staart naar de golven,
Hun parelig licht stuwt onvermoeibaar aan:
Geloof, mijn lief, - straks ligt het strand bedolven
Geloof uw droom: ons laatste leed zal gaan.
|
|