Verzameld werk. Deel 1(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 110] [p. 110] [Ons ver geluk is als een slank paleis,] ONS ver geluk is als een slank paleis, Dat sluimert in de nevelen van de kim, Maar iedere zon, die uit het oosten rijz', Beschijnt zijn spits met guldig-zacht geglim. Wij zien die glans en gaan het groene pad, Dat rechtstreeks tot zijn zuivere schoonheid leidt, - Nog is het gras van morgendampen nat; Wij reizen tot de nacht haar sluiers spreidt. En elke dag brengt ons een eindweegs voort, De weg is schoon, een zon-verblankte rij Van bloesemende perelaars bekoort Ons lichtend oog en blinkt ons peinzen blij. En 's avonds, als de korve van de droom Ons hart met brood en koelend water voedt, Dan rusten wij benêen de schoonste boom, Die onze slaap gelijk een tent behoedt. Maar éenmaal staan wij aan de hoge poort, Voor 't hel juweel, dat in haar midden straalt, En 't vreemd, van parelen saamgevoegde woord, Welks diepe zin een droom ons heeft vertaald. En dan een stem: ‘geen vrouw, geen jonkman treedt Door deze deur ter vreugd die eeuwig waakt, Dan die 't geheim der parelen letters weet En zonder schroom 't juwelen sieraad raakt.’ Reeds sterkt de hoop mijn hunkerende hand, Uw stralende ogen zien mij peinzend aan: Wij kennen 't woord dat glimlacht aan die wand, O juich, mijn kind, wíj zullen binnengaan! Vorige Volgende