Verzameld werk. Deel 1(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 109] [p. 109] [De peluw nodigt mij ter rust,] DE peluw nodigt mij ter rust, Mijn hoofd is moe, de dag was lang, Maar vóor de slaap mijn ogen kust, Zingt u mijn hart zijn dankgezang. Ik dank u voor de weke wind, Die zoel en zoet mijn haren vleit, En, als uw zacht gebaar bemind, Uw adem door mijn peinzen spreidt. Ik dank u, dank u, voor dit licht, Dat, glanzend tot de morgen daagt, De bleekheid van uw mat gezicht In zijn gedempte vrede draagt. Ik dank u voor dit vreugdig lied: Uw stem, uw eigen innig woord, Waarin de blijdschap overvliet Die in ons beider ogen gloort. En 'k dank u voor de diepe droom, Wiens aêm alreeds mijn slapen streelt, Maar, van ons lang verlangen loom, Nog als een verre vogel kweelt. De gulden vlinder vliegt nu voort, Die sinds ik dichtte, roerloos-broos, Dit stille danklied ongestoord Tot blank-gerede rustplaats koos. Daarginder rijst de smalle maan Gelijk een late lamp der nacht: Mijn kind, nu zal ik slapen gaan, Ik heb mijn laatste taak volbracht. Vorige Volgende