Verzameld werk. Deel 1(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 171] [p. 171] Lied om de Zomer in de Winter O om nog eens in mijn vreugde te duiken Als een kind in de branding der zomerse zee, Diep onder de brekers mijn ogen te ontluiken, Te duiken naar 't licht van de wateren beneê. In de stijging omhoog met mijn hand reeds te reiken Naar het schuim van de vloed, voor mijn arm het verstrooit, Voor de pluimige kruinen der kruiven te wijken, Te deine' en te drijve' op de golf, wijl hij glooit. Het juweelt in mijn haar en het ruist langs mijn leden, Het sprankt om mijn lende en het glanst in mijn oog, Als mijn voeten het zuigende zand weer betreden, En mijn blik weder uitgaat in 't rond en omhoog. Want omhoog wijkt de ruimte en in 't rond bruist het wijde, Waar mijn adem zijn gretig begeren in baadt, En de zwoelte des winds, die mij zeewaarts geleidde, Proeft nu zilt op de tong en verzoelt langs 't gelaat. En de lucht en het licht, die geen winter meer heugde, Maken dronken van lust, wie geen weemoed meer schort, - O hemel, o zee, o heelal mijner vreugde, Blijf het schuimende bad, waar mijn ziel zich in stort! Vorige Volgende