Verzameld werk. Deel 1(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 337] [p. 337] [In 't zware, zoete middaglicht,] IN 't zware, zoete middaglicht, Nu alle drang éen uur vervloot, Peinst diep in mij dit stil gedicht Aan 't ver mysterie van de dood. Eens is het sterven zo nabij Als aan mijn ziel dit kleine lied, Een siddering, nauwelijks mijmerij, Een tere naklank van verdriet. Een even talmen, voor 't gewin Van de allerinnigste enigheid: ‘O dat ik mij nog eens bezin, - Niet meer nu, kom, ik ben bereid.’ Maar vóor het doelloos peinzen zwijgt Beseft het al zijn onrust waan, Het is of 't licht zich tot ons neigt, Een laatste droom: die ziet ons aan. En eindelijk wijkt de vaste wand Die altijd onverwrikbaar scheen, Rust die de hartslag overmant Maakt ziel en al en leven éen. En tot die zaligheid éen snik, Niets tussen eeuwigheid en mens Dan één, ondeelbaar ogenblik: De dood, een droom, een ijle grens. Vorige Volgende