Verzameld werk. Deel 1(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] [Gij zijt de rots, die strak in 't barre branden] GIJ zijt de rots, die strak in 't barre branden Van mijn begeerte om 't groen der mossen heen, Mijn driftzang draagt in haar gespleten wanden, Mijn stuwkracht voelt door 't dreunen van haar steen. De vloedstroom stijgt en drijft gekruifde krachten Wild kolkend tot uw donzen randen op: Gij staat gerúst in 't worstelen zijner machten, Die nimmer reiken tot uw hoogste top. Toch zal eenmaal die bloem der dagen rijpen, Dat, hoog door Liefde's geuren-zware orkaan, Mijn golven uwe toppen zullen grijpen En gij, mijn rots, in mij zult ondergaan. Maar om daarna beflonkerd te verrijzen, Omruist door duizend parel-sprankels licht, In 't vaag gedruis der lage waterwijzen Van sterke en zoete rillingen doorschicht. Dan luwt de vloed en daalt het golvend woelen, Uw druppelend licht doorschijnt mij blank en loom, - Als de effen ebbe uw voet weer zal bespoelen, Vervloeit uw droom in 't peinzen van mijn stroom. Vorige Volgende