Verzameld werk. Deel 1
(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |
[‘Prijs 't leven niet: het is een bitter kleed,’] (aant.)‘PRIJS 't leven niet: het is een bitter kleed,
In torsende angst en ijdele strijd gedragen,
Het brandt, verzaad van giften, schoon en wreed,
Met pijnen die 't gereten vlees doorjagen.
Een pelgrim, strompelend in dit zwaar gewaad,
Door flitsend zeer ten steenweg voortgedreven,
Gaat onze ziel, gebrandmerkt door Gods haat,
Langs 't strakken van geschroeide weedom-dreven.
Zij draagt, licht-schuw, nog hoop op rust en heul
Diep in 't verdoofd gemoed, en vindt na jaren
Het schijn-schoon dorp, waar 's werelds wreedste beul,
De Vreugde, troont met roosgekroonde haren.
Hij lokt wel lief, maar wee wie 't loerend schoon
Van zijn gelaat, zijn stem, zijn valse kransen
Bedriegend lokt, wie éen nacht in zijn woon
Haar leed vergat voor zijn ontzielde glanzen.
Hij koost haar zoet, bedwelmt haar, nacht-omzaald,
Met geur en wijn en zang van zachte luiten, -
Zodra de droom haar duizelend hoofd bestraalt,
Werpt nors zijn wenk de schamele pelgrim buiten.
Daar vindt zij, naakt, haar oud gewaad terug,
En dwaalt weer heen, maar denkt niet meer: ontstoken
Brandt zweer en wond de gift-doorpriemde rug,
Die wankelend buigt om 't hart dat is gebroken.
Eens neemt een woestenij van heet gesteent,
Verzengd van zon en blank van bekkenelen
't Verdorde lijk: daar zal haar bleek gebeent,
Ellendig-klein, in wrange rust vergelen.’
|
|