Verzameld werk. Deel 1(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 198] [p. 198] De Ziener Ach, ook hij, zo vele jaren, Droeg het heiligste in zijn handen, Hoedde, een vreemde voor de scharen, In zijn oog een heimelijk branden. Hij, de diepe wijze richter, Won door kracht van eigen lijden 't Hoogst begeren van de dichter: De aarde uit leegheid te bevrijden. Maar wie wisten 't dat zijn woorden Hunner ziel verlossing torsten? De enkelen die zijn liederen hoorden, Was het dat waarnaar zij dorstten? In de wemeling der gelaten Werd zijn eenzaam leed bedolven, 't Ruige stromen van de straten Joeg hem voort op luide golven, Droeg hem op zijn ebbend bruisen Eindelijk uit de wilde kolken Naar het eindeloos popelruisen Van de rustplaats aller volken. - Maar zijn woord zal niet verdoven: Lévend in 't verwilderd schreeuwen Blijft het lied van zijn Geloven Huiveren op de dreun der eeuwen. Eenzaam als de mensen gingen, In het uur van nachtelijk zwijgen, Hoort gij 't uit zijn deernis zingen, Hoort gij 't uit zijn droefheid hijgen. [pagina 199] [p. 199] Of de schal van vele monden Tot de hemel dóor mocht klinken, Schreit uw ziel omhoog in 't blinken, Voelt ge uw hart met God verbonden! Vorige Volgende