Verzameld werk. Deel 1
(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 302]
| |
De stervende Pers (aant.)'t Is niets dan stervend vlees. Zo angstig-schoon
Dat jong gelaat dat aan de grond de dreun
Der paarden met de bloedslag saam éen woord
Hoort luiden waar het lijf om huivert: Dood.
De wereld scheurt in hem, de schelle zon,
Die brandt op 't scherpe, felle wondenrood
Verwalmt in stof, de matte schaduw zakt
De glinstering door van 't starend oog dat breekt,
Tot diep in 't hart, en stilte dooft de schal.
Dan sterft de zoete droom, maar 't vlees dat hijgt
Naar leven krijt zijn weeklacht, schoon de stem
Reeds stil werd, in de weeë glimlach die
't Al veeg gelaat beschaduwt en beglanst.
En in die glimlach, laatste, droefste gloor
Van 't lijf, dat in de dood zijn kracht ontbindt
En star wordt, stokt de bloedstroom, sterft het vlees.
En de avond kerft de ontglansde wrong der lach
Met dieper schaduws tot de nacht haar smart
Doet donkeren en haar stomme spreken smoort.
|
|