Verzameld werk. Deel 1(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 320] [p. 320] [Wolken, wacht, laat me mee,] WOLKEN, wacht, laat me mee, Over de bergen, hoog boven zee, Achter de zonnebrand Vind ik mijn vaderland. Breng me, mijn wolkenboot, Verder dan 't avondrood, Ginder, zo ver, zo ver, Flonkert die rode ster. Ster, mijn dorst, mijn gedicht, Nader ik eindelijk uw licht Op deze wolken van droom? Riemen, hoe roeit gij zo loom... Sleept zo langzaam, zo flauw Voort door dit fonkelend blauw, Wiegelt, maar nadert niet, Blinkt ze te ver in 't verschiet? Verder, al voort van haar gloed Drijft ge nu af op de vloed, Wendt u terug op mijn klacht Dwars door de oneindige nacht. Spoelt aan het smalle strand Van dit onvruchtbaar land, Waar ik in 't lage dal Voor altijd wonen zal. O maar bij 't donkeren Zal zij mij flonkeren, Wenkt mij haar helle glans Diep uit de azuren trans. [pagina 321] [p. 321] Droomglanzen vloeien Tussen ons heen en weer, Droomweelden gloeien Op uit dit zoet verkeer. Droomweemoed huivert mij Toe in haar stergeschrei, Droomwoorden drenken mijn Ziel in haar hemelschijn. Maar als de morgenwind Mij dicht aan 't venster vindt Vliedt zij verblekend heen, Ben ik alleen. Wetend dat nooit een mens Meer van zijn hartewens Wint dan wat zij, die nacht, Aan mijn ontroering bracht. Dromen die reiken, Dromen die wijken, Eén wilde droom van lust, Eén droom van rust. Vorige Volgende