Verzameld werk. Deel 1
(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
[Mijn ziel is als een zwijgend woord,] (aant.)
MIJN ziel is als een zwijgend woord,
Dat zwaar gaat van bedroefd geheim,
Zij heeft vandaag úw ziel gehoord
En vond in u haar eeuwig rijm.
Niet dat ge u zelf hebt uitgezegd,
Wij zaten saam, maar spraken niet:
De middag had zich stil gelegd
Rondom ons mijmerend verdriet.
Wij zaten aan 't verneveld strand
In 't langzaam ebbend zeegeluid,
Gij zondt maar somtijds naar mijn kam
De boden uwer ogen uit.
O kind, zij zeiden al genoeg
Van wat uw peinzen heeft doorwoeld:
Reeds zonder dat mijn mond u vroeg,
Had ik uit hen uw leed gevoeld.
Maar toen gij, roerloos zittend, zaagt
Naar 't grijzen van de horizon,
En toen gij zwijgend nederlaagt
Waar u mijn blik niet roeren kon,
Heb ik geluisterd naar de zang
Van stervensdroef geluk-gemis
Die aan uw ziel, voor woorden bang,
Tot God in stilte ontrezen is.
Gij zongt... de dag bleef aarzel-stil
Nog met mij luisteren, voor hij ging,
Toen werd de late herfstlucht kil,
Toen doofde uw woordeloos gezing.
| |
[pagina 101]
| |
En langs de bruine waterzoom
Gingt gij met mij dan onvereend,
Maar in mij heeft uw stille droom
Met al zijn droefheid nageweend. -
Mijn ziel is als een zwijgend woord,
Dat zwaar gaat van bedroefd geheim:
Zij heeft vandaag misschien gehoord
Naar 't roepen van haar eeuwig rijm.
|
|