Verzameld werk. Deel 1
(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 231]
| |
Maannacht op het Balkon (aant.)Vreemd geluk had ons gevonden,
Toen wij na 't doorzichtig duisteren
Mijmerend op ons licht balkon den
Zachten nachtwind hoorden fluisteren.
‘Liefste, liefste, waren samen
Wij ten hemel uitgetogen?
Noemde ik daar met sterrenamen,
Wat ons binnenvloot door de ogen?’
‘Stil, nog kan 'k zo ver niet reiken...
Glanzen bronden op, wij dronken, -
Onze sterfelijkheid ging wijken,
Eeuwigheid heeft ons doorblonken!’
‘Roerloos in mijn arm geloken,
Kind, gij huivert aan mijn schouder, -
Drukken u de zware roken?
Werd de zomernacht al kouder?’
‘Neen, ik huiver van herdenken,
Want ik durf het nauw geloven!
Ziet gij ginds de maan nog wenken?
Kan ons ooit de erinnering doven?’
Ach, dit zijn de droefste stonden:
Als wij, in 't vervreemde heden,
Nog het komende niet vonden,
Maar 't verleden al ontgleden.
|
|