Verzameld werk. Deel 1
(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
II | |
[pagina 24]
| |
Charles Baudelaire (aant.)Wee mij, ik heb de droeve deernis saamgegaard,
Die om Uw al te smartelijk zingen in mij schreit,
En liefdevol geschikt, in tere toon geschaard,
Heb ik mijn grauwe bloemen aan uw leed gewijd.
Nu is mijn grijs vertrek van rouw om u vervuld,
Van zware, zoete geur, waarin uw smart herleeft, -
Gij dooft mijn loom gepeins, uw helle grootheid hult
Mijn armoe in de schijn, die gij haar gul-rijk geeft.
En heel mijn schamel wezen is in u verbleekt,
Gij hebt mijn hart verbrand, mijn schrompelend lied is storr
Ik hoor uw stem alleen, en hoe uw droefheid leekt
Door 't schrikkend zwijgen van de stilte rond ons om.
Gij zijt mijn rijkdom, gij mijn heer, want ik ben niet
Dan wat uw hart mij wenst, uw blode slaaf alleen,
En 'k wil niets horen dan uw welig-zingend lied,
Geen leed meer dan uw heet-doorpijnd geween.
|
|