Verspreide en nagelaten gedichten(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Inhoudsopgave [Woord vooraf] Buitenleven. De landbouw. De oogst. Cantate. Dorpsavond. Dorpsfeest. Maaltijd in der lommer. Herinneringen aan Limburg. De heimreize. De doop Mienis. Natuurbeelden. Het woud De druivenbloem. Mijn kastanjeboom. Leeuwerikjen. Krekel en goudhaantjen. De spin. De hazelaar. De musschen. De oude wilgetronk. Zangen der lente. De lent verschijnt. Lentelust. De morgen is helder. Noodiging. Verheughet u ende weest blide. Meilied. Des grijsaards meilied. De lente is heen! 't Jaar zestig. Jonkvrouw Lente. Lentelucht. Ländlich. Knapelijn bij der beke. Eens en nu. Schilderijtjens. Moeder bij der wiege. De schildwacht. Het druivenpriëel. Weduwe en kind. Het kerkhof bij maneschijn. Liederen. Arme man! Zus of zoo. Viooltjen bij der hage. Freudvoll und Leidvoll. Duur bloemeken mijn. Herinnering. Euphrasia. Margeriet. Oud eeuwig jong. Vraag en antwoord. Pachtersdochterlijn. Betjen. In den kerseboom. Vogelvangen. Eekhoorntjen in der kevie. In der schaduw. Respice finem. Deuntjen. Wat ligt er aan? Blij! Grootvaders lied. Graflied Legenden en romancen. Drie Talmudische verhalen. Moeder en stiefmoeder. De wonderharp. Arm Hantjen. Verboden fruit, dubbel gekruid. De droom. Roosjen. Hij en zij. De molenbeek. Het hoogste gebod. Vlaamsche taalstrijd. Het ingeschapene woord. Om recht, om taal en vaderland. Wen ik eens een kransjen vlecht. Mijn liefken. Het Dietsch mijn lief. De vreemde spruit. De perel der talen. De goochelaars. Laat rusten uwe braven. De vernedering der Vlamingen. Het lied der taalvrijheid. Leliaarts en klauwaarts. Qui amat, castigat. Voor gerecht. Vlaanderens scholen. Onze pers. O du Dietsche klank! De Vlaamsche toon. Mengelingen. Aan Conscience. De maget. Liefde. De straal der godheid. De grijsaard. De klok. Rijk en arm. De Schelde voor Antwerpen. Dichterwieg en dichtergraf. Kerk en staat. Koekoekszangen. Krekelzangen. De oude jongman. Gelijk bij gelijk. Het kerkhof. Begrafenis. Verhevene liefde. Geloof en liefde. Aan mijne moeder. Stokkepaard en pop. Het paar. De bruid. Twee schilderijen van Eug. de Block. Uiltjen vangen. Winter en lente. De eik. Spiedende zonne. Naar buiten! Veelbelovende mei. Winter. Mislukte vangst. Troost. Eens. Wijnliedjen. Koffiliedjen België. Fata morgana. Opvoeding. Fabel en waarheid. Aan Dr. *** Spreuk. Bie en wesp. Opdracht. Loverkens. Inleidinghe. De moedersprake. Aen een kint. Schept u selven u lampekijn. Hi speelt so sachte! Icken proncke niet. Mijn hutteken in den woude. Die vedelare. Een vrouenblic. Een voghelken ende een bloemeken. Visschersliedeken. De berghwerker. Minnelied. Liefdeclacht. Avontgroet. Nachtbesoec. Mijn voghelijn. Drinckliedeken. Tafereeltjens. III. Die grenspael. Op den kerckhove. Drij cleinooden eener maghet. Sedicheit ende ledicheit. Twee nooit besonghene bloemkens. Dat verschil der standen. Vrijagie ende bruloft. Gelegenheidsstukken. Op den dood der koningin. In mevrouw Delecourts album. Bruiloftsdicht Aan Frans de Cort en Emilie Dautzenberg. Aan Frans de Cort Als antwoord op een al te vleiend loflied. Dietsch en Duitsch. (Op het kunstcongres te Antwerpen.) Brugsche beierdgroet. (Op het VII. Nederlandsch taalcongres.) Flos paradisi. Anna de Cort.