Verspreide en nagelaten gedichten(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 96] [p. 96] Des grijsaards meilied. Eens was het Mei Op veld en hei, In bosch en wei. Ik sloop langs geheimen stegen, Door ruwe, luwe lommerwegen, Het liefste kroezelkopjen tegen; En zag ik dan het schoone kind, Zoo zeer verlangd, zoo zeer bemind, Dan spraken wij van weer en wind; Ik durfde van niets anders kweelen En wist de liefde te verhelen. [pagina 97] [p. 97] Het is weer Mei In bosch en wei, Op veld en hei: Der lente goud- en zilverbloesem Doorgeurt mij frisch den ouden boezem En tintelt door des harten droesem; Wierde ik door knapen niet bespied, Voorwaar ik zonge een lentelied, Dat nog den minnegloed verried; Doch grijsheid moet al veel verhelen, En wijsheid laat de jonkheid kweelen. Al is het Mei Op veld en hei, In bosch en wei, Waar schuchtre koekoeks en waar uilen Zich in het sombre groen verschuilen, Daar mag ik muilen, liedjens pruilen... Kwaam' daar een kroezelkop gevlucht, Ik ware niet voor hoon beducht, Maar preze stil zulk mingenucht, Dat grijsheid zeker zou verhelen, Dat wijsheid liet der jonkheid kweelen. Vorige Volgende