Verspreide en nagelaten gedichten(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 204] [p. 204] Het Dietsch mijn lief. Mijn lief droeg eene vorstenkrone, Ook was ik fier heur slaaf te zijn. Men stiet ze van der oudren trone... Heen was des dichters zonneschijn. De domheid en verwaandheid beide Vergunnen haar geen licht of lucht; Zij dwaalt langs akker, stroom en weide En beeft, voor steedschen hoon beducht. [pagina 205] [p. 205] Men wil ze bannen van der aarde: Den Wale was zij steeds te woest; Den Vlaming blinkt ter noô de waarde Der Schoone, die hem treffen moest. De Groote heeft den holsten schedel, Bij glas en bril, het kortst gezicht; De Kleine huldigt, trouw en edel, De dietsche meid in zang en dicht. Ik spring, o meisjen, in den zadel, Te hoeden dij voor smaad en grief; Hoe meer verguisd van hof en adel, Hoe liever lachs du mij, mijn Lief! Vorige Volgende