Verspreide en nagelaten gedichten
(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij
[pagina 183]
| |
[pagina 184]
| |
‘Schoon ruiter, trek dijner wegen,
Ik ben maar éénen genegen,
Die kust mij in deugd en eer.’ -
‘Lief bloemken, kom ter stede,
Daar leeft men in lust en vrede,
Daar maak ik het leven dij zoet!’ -
‘Een bloemken van den lande
Welkt in der stad voor schande,
Daar God me voor behoed'!’ -
Nu kwam een jongling wakker
Al fluitend weer van den akker
Te zijner bloeme fijn.
In aller ijl ontvluchtte
De ruiter den gehuchte -
Dat mocht wel best veur hem zijn!
|
|