Verspreide en nagelaten gedichten(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 185] [p. 185] Hij en zij. ‘Wie poche op veld en weideplein, Op tam en wild in hof en bosch - Ik heb een gaardjen, niet te klein, Bij eener woonst bekroond met mos; Mijn blik, zie ik naar buiten, Valt op een groen priëel, Waar mees en vink in fluiten Uit voller keel.’ - Zoo schildert een minnaar den bloemigen grond, Waarop hem het heil en de liefde is gejond. [pagina 186] [p. 186] ‘Die looverhutte heb ik zelf In mijner eerste jeugd gesticht, Zij vormet thans een bloemgewelf En weert der zonne middagsschicht; Ik heb in heurer lommer Genoten rust en vreê, Nu biedt zij niets dan kommer En hartenwee!’ - Zoo schaduwt en diept hij zijn goed in het rond, Omdat hem de bindende liefde verzwond. ‘Sinds mijner oudren vroegen dood Begaf de vreugde huis en haard, En mijn priëel, die wellustschoot, Is saam van loof en heil ontblaard; Ik word gejaagd, gedreven, Doch niet door haat of min, Ik wil om 't droeve leven De wereld in!’ - Zoo zingt een verliefde nog jeugdig en blond... Verlorene liefde is de smartlikste wond. Hij sprak het luid, zijn woord vervloog - Ter reize was hij dra gereed; [pagina 187] [p. 187] Dan zag zijn oog eens meisjens oog, Waaruit 'ne heldre perel gleed: ‘Wes kunt gij, arme, weenen, Gij hebt uwe ouders bei? De mijnen togen henen Ten eeuw'gen Mei!’ - Wie schreiend den hagen zijn lijden verkondt, Licht biedt zich hem eens een vertroostende vond. Het meisjen sprak: ‘Ik werd gewond Door 't woord, dat mij ter oore kwam, Ik was zoo zalig tot den stond, Waar ik uw naar besluit vernam. Met wien zal ik nu spreken Bij mispelaar en vlier? Gij trekt naar vreemde streken, Niets boeit u hier!’ Die liefdeverklaring uit maagdliken mond, Zij maakte den kwijnendsten zieke gezond. ‘Dat gij ons dorp verlaten zoudt. Uw vadererf, dien schoonen gaard, Die smarte heb ik nooit aanschouwd, Zij bleef tot heden mij bewaard!’ - [pagina 188] [p. 188] Van 's meisjens wangen schoten Des weemoeds tranen neer, Die 's jonglings hart ontblootten Van alle weer. Een mengsel van tranen en liefde zoo bont Is wis veur elk hart de gevaarlikste wond. ‘Ach!’ sprak hij, ‘welk een hemellicht Ontstraalt eens engels reinen traan! De toekomst klaart voor mijn gezicht En bloemen sieren mijne baan. In u zal zich vereenen Der liefde rozengloed, Nu gij me wilt verleenen Des levens moed!’ Het einde des lieds was zoo teer een verbond, Dat schooner op aarde geen tweede bestond. Vorige Volgende