Verspreide en nagelaten gedichten(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 231] [p. 231] Mengelingen. [pagina 233] [p. 233] Aan Conscience. Wie het lied misprijst des geboortegrondes En verslaafd boeleert met 'ner vreemde zangster, Die verlangt noch roem in den huid'gen leeftijd, Noch in der toekomst. Godes banvloek zal den verwaatnen zondaar Tot op Frankrijks erve vervolgen, waar hij Door de lofbazuin zich verheffen wilde Hooger dan iemand. Wie geloof en eere verzaakt en zeden, Dien bewierookt ginds de verblinde volksschaar, Ja, als afgoòn eert zij der dichtren schandrot, Dat het gemeen vleit. Hier zoo niet, waar, Gode zij dank, nog eerbied Voortbestaat veur recht en gezonde rede: Stil geloofd leeft hier wie den volke voorzingt Heilige liedren. [pagina 234] [p. 234] Uwe kunst, miskend in des hoves omtrek, Schittert ver heen over de dietsche grenslijn; Gansch Europa mint het gevoel, dat ge inprent Uwen gewrochten. Haat en nijd sterft weg op der snelle tijdvlerk; Wie des vreemdlings juk met der spraak des vreemdlings Op ons land drukt, onzer begrippen lastraar Sterft en verzwindt ook; Maar de puiktafreelen, die uwe kieschheid Ons ten toon spreidt, die overleven jeugdvol Elken vijand onzes geliefden kleinoods, Onzer verlichting. Conscience! u dankt het de vlaamsche landaard, Dat de taal alom en de vrome zeden Thans, in weerwil eenes beperkten franschdoms, Waardig geschat zijn. Dit erkent oprecht het beschaafde Belgie, Dit erkent Antwerpen, de fiere kunststad, Dit erkent elk een, die gevoel bezit en Huldigt wat schoon is. Vorige Volgende