Verspreide en nagelaten gedichten(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 281] [p. 281] De bruid. Groeiende zijn de wanden der kluis. Bloeiende heel het zomerhuis, Waar de bruid den bruidegom wacht: Bloemen doorgeuren den hof en de wei, Nachtegaals kleuren hun teeder gevlei Met zacht melodischer minneklacht. Hoort gij ginder de tooverfluit? Stoort dan niet de minnende bruid, Die den bruidegom luisterend wacht! Ziet, hoe ze bloost zoo goddelik schoon - Knielt, bidt aan, o muzenzoon, Maar smacht niet in ijdeler minneklacht! Vorige Volgende