Verspreide en nagelaten gedichten(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 282] [p. 282] Twee schilderijen van Eug. de Block. Wat eene moeder lijden kan. ‘Wat eene moeder lijden kan,’ Dat heeft een edel dichterhart Ons voor de ziel getooverd; En wie het hoore, vrouw of man, Die wordt tot leniging vreemder smart Gewonnen en veroverd. ‘In mij ook gloeit 'ne dichtervonk, Die eens als vlamme blij zich heft Te warmen en te lichten - Een beeldjen stel ook ik te pronk, Dat beide blik en boezem treft Met medelijdensschichten.’ [pagina 283] [p. 283] Zoo sprak hij, nog een jongeling; Greep naar penseel en rijk palet En koos de koudste verven - Het doek, dat grijs en grauw ontving, Ontving te gaar een droevig bed, Waarin een kind op sterven. De moeder bij der bedstee zit, Bedekt heur weenend aangezicht Met beiden blooten handen: Zij hijgt en snikt, zij zucht en bidt, En durft niet zien naar 't arme wicht In 's killen doodes banden. En in den diepen haard gekromd Een tweede wicht van honger beeft En rilt van koude tevens... Het laatste vonkjen is gedompt - En niemand komt, die hulpe geeft In zulken nood des levens? Wien heeft die trouwe schilderij, Des kunstnaars eerste meesterwerk, Niet hart en ziel bewogen? Wij weten 't nog en 't blijft ons bij, - Zij maakte tot het weldoen sterk, En schiep alom meedoogen. [pagina 284] [p. 284] Uiltjen vangen. Daar strekken zich de kloeke meiden Op het stroo der gegrendelde schure - Een uiltjen vangen zij, en beiden De naderende arbeidsure. Zij hebben van den vroegen uchtend Op den akker de garven gebonden; Zij hielpen, zweet noch zwoegen duchtend, De maaiers zoozeer als zij konden. Zij kregen als de kollebloemen Het gezicht van der zonne geschilderd - Nu deden ze eenen heilige doemen En maakten den zachtste verwilderd. Zoo lief en los als zij daar schuilen, Zoo bekorelik als zij daar blozen, Wie zou den hemel niet verruilen O tegen zoo bloeiende rozen! Daar turen door een luik twee valken Naar de prettige sluimrende duiven - Wie hadde gedacht, dat boersche schalken Zoo gierden naar lijfjens en huiven? [pagina 285] [p. 285] En dat zij immer spieden zouden Naar de schoone versluierde dingen? En dat zij nimmer vlieden zouden, Zoolang hen de driften bedwingen? Nieuwsgierig is de wereld heden - Des en wille ze niemand bekijven: Men is 't in dorpen en in steden, En 't zal zoo in eeuwigheid blijven. Nieuwsgierigheid maakt mild en milder En verhelpt de gelievekens samen - Dat wist De Block, de knappe schilder! Zoo is het, zoo zij het - en amen. Vorige Volgende