Verspreide en nagelaten gedichten
(1869)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij
[pagina 286]
| |
[pagina 287]
| |
De winter, geweldig en vinnig,
Gekroond met verdorrenden lisch,
Mishandelt dat meisjen, zoo minnig
Als waarlik geen ander en is.
Hij sluimert op riet en op kroosjens,
Ontwaakt in der zonne bij poosjens -
Meedoogende nadert de dooi,
En ijlings ontsnapt hem de prooi.
En vrij is het meisjen, het jente,
Dat hemel en aarde verblijdt!
O welkom, bekoorlike lente,
Door armen en rijken gevrijd!
Dij dank ik nog spade genuchten,
Nog streelende bloemen en vruchten;
Dij dank ik de hoop, die mij groent,
En weer met de wereld verzoent!
|
|